Uitgelicht

Dag Geert,

“Wanneer heeft de Nederlandse bevolking gestemd om al die jodenhaters met stokken en baarden hier binnen te laten? In welk verkiezingsprogramma stond dat? Waarom laten we ze Nederland kapot maken?” Een tweet van jou met erbij een foto van een man met een baard en een Palestijnse sjaal om het hoofd. Wie vraagt kan een antwoord verwachten.

L’histoire se répète: een protest van gastarbeiders op 12 december 1970 tegen hun slechte behuizing. Bron: nationaal fotoarchief

Maar eerst even een vraagje. Hoe weet jij dat die man met die sjaal en stok joden haat? Waaruit leid je dat af? De man heeft sympathieën voor de Palestijnen in Gaza, hij was immers bij de recente actie in Amsterdam. Ik neem tenminste aan dat de foto bij die gelegenheid is genomen. Een actie waarbij de Amsterdamse universiteiten werden opgeroepen om de banden met hun Israëlische collega’s te verbreken. Maar wil sympathie voor de Palestijnen in Gaza meteen zeggen dat je joden haat?  Ook suggereer je dat de man op de foto een migrant is, hij is immers ‘binnengelaten’. Heb je daar bewijzen voor?

Dan het binnenlaten van jodenhaters. Beste Geert, die  hoefden niet te worden binnengelaten. Die kwamen niet van buiten. De eerste pogrom op wat nu Nederlandse bodem is, vond, volgens Wikipedia, plaats in Born in 1309 toen daar 110 Joodse vluchtelingen afkomstig uit Sittard en Susteren werden vermoord. Als je de omvang van de bevolking in acht neemt is dit een gebeurtenis vergelijkbaar met die van 7 oktober 2023. Jodenhaat was er al veel eerder dan dat het moment dat we kennis maakten met die Palestijnse sjaal en dat de eerste moslim voet op Nederlandse bodem zette. De door jou bejubelde joods-christelijke cultuur is een spinsel in je hoofd. Het is een verzinsel. Als er al een joods-christelijke cultuur was, dan was dat er een waarbij het christelijke deel het joodse onderdrukte, het leven zuur maakte en bij tijd en wijlen vervolgde en vermoordde. En Jodenhaat is er nog steeds daar hoeven en hoefden geen mensen voor ‘binnen gelaten’ te worden. Net zoals er haat tegen moslims is maar daar hoef ik jou niets over te vertellen. Daar weet jij alles van.

En daarmee kom ik bij de suggestie die je wekt. Een zwarte ‘baard’ en die sjaal staan voor jou symbool voor een asielzoekende moslim. Je stelt daarmee de vraag: wanneer heeft de Nederlandse bevolking ingestemd met het binnenlaten van moslims? En als vervolgvraag, in welk verkiezingsprogramma dat stond. Daarvoor moeten we terug naar de jaren zestig. De wederopbouw was zo goed als voltooid, de economie was als kool gegroeid en leek ‘eeuwig’ door te groeien. Er was echter één probleem een probleem dat we nu ook hebben: meer werk dan mensen.

Waar er, sinds de val van de muur naar het Oosten wordt gekeken voor goedkope arbeidskrachten, keken de generaties van je ouders en grootouders naar het Zuiden. Het Oosten lag door het IJzeren gordijn buiten bereik, Of beter gezegd, het Westen lag voor mensen uit het oosten buiten bereik. De generaties van je ouders en grootouders, keek naar het Zuiden. Eerst naar Italië en Spanje en wat later naar Turkije en Marokko. Naar armlastige Marokkanen en Turken. Die moesten het werk komen doen en zouden dan na een paar jaar weer vertrekken. Net zoals nu van de Polen en Roemenen wordt verwacht. Ze kwamen hier als gast arbeiden en na de arbeid zouden ze wel weer vertrekken. Om dit mogelijk te maken sloot de Nederlandse regering in 1964, na sterk aandringen van het bedrijfsleven, een overeenkomst met Turkije en in 1969 volgde Marokko. In 1964 en trouwens ook in 1969, vormden de KVP, de ARP, de CHU en de VVD de regering. Of die hiermee hun verkiezingsprogramma uitvoerden, weet ik niet. In 1973 maakte het kabinet,  je weet wel het kabinet van PvdA’er Joop den Uyl, een einde aan die door de staat gesteunde werving van gastarbeiders uit Turkije en Marokko.

Aan de VVD heb jij je carrière te danken en als je het niet meer weet, die eerste drie gingen in de jaren zeventig op in het CDA.  En met wie zit jij nu aan tafel om een kabinet te vormen? Met de VVD en met twee nakomelingen van het CDA. Dus als je een gesprek met de opvolgers van de ‘schuldigen’ wilt voeren, kijk dan eens om je heen tijdens de formatiegesprekken. Het uitroepen van de ‘asielcrisis’ die geen crisis is maar een gevolg van jarenlange politieke keuzes uit angst voor jou, gaat daar niets aan veranderen.

Uitgelicht

Kater Byte en het moment

Recentelijk las ik het boek A natural history of human Morality van de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Michael Tomasello. Een boek dat, als je de achterflap mag geloven: “de meest gedetailleerde beschrijving tot nu toe van de evolutie van de menselijke morele psychologie,” biedt. Gebaseerd op: “uitgebreide experimentele gegevens van mensapen en mensenkinderen, reconstrueert Tomasello hoe vroege mensen geleidelijk ultracoöperatief en uiteindelijk een morele soort werden.[1] Ik moest hieraan denken na het lezen van het artikel Dump je ego, red de wereld: de eenvoudige mystiek van Eckhart Tolle van Bregje Hofstede.

Byte in het moment

Volgens Tolle, zo schrijft Hofstede zijn we: “mentaal ziek, daarom vernielen we onszelf, elkaar en de wereld.” We zondigen en dat is volgens Tolle: “de zin van het menselijk bestaan missen […] onvaardig en blind te leven en dus te lijden en lijden te veroorzaken.” Daar kunnen we wat aan doen door ons innerlijke zelf te veranderen. Ons innerlijke zelf veranderen we: “Door afscheid te nemen van ons ego, en ons bewust te worden van ons één zijn met het Leven / God / de Bron / Atman (of hoe je de mysterieuze, onzichtbare, eeuwige realiteit achter de zichtbare dingen maar wilt noemen.”  Het ego waar we afscheid van moeten nemen is: “alles waarmee je je identificeert: het verhaal dat je over jezelf vertelt, het zelfbeeld waaraan je vasthoudt (positief of negatief), en alles waar je dat zelfbeeld mee stut. Naam, beroep, gender, nationaliteit, voetbalclub, jeugdtrauma’s, opinies, herinneringen, voorkeuren, terugkerende gedachten – alles.” Daarvan moet je dus afscheid nemen en dat kan door je te richten: “op het huidige moment, dan verdwijnt Ego. Al je getob en je kopzorgen kun je afschrijven, als je in het nu verblijft.”

Na het lezen van die zin moest ik denken aan onze kater Byte. Die kan, dat is tenminste mijn indruk maar ik kan het verkeerd hebben want ik kan het hem niet vragen, uitstekend in het moment zijn. Dat moment lijkt vooral te bestaan uit liggen, slapen, bedelen om eten en af en toe een muis vangen. Die muis leefde dan waarschijnlijk teveel in haar moment waardoor ze niet voldoende alert was en niet in de gaten had dat het moment van kater Byte het muizenmoment kwam verstoren. Dit even terzijde maar toch niet helemaal.

Het redeneren van Tolle zoals door Hofstede geschetst, riep twee vragen bij mij op. Als eerste als je afscheid neemt van ‘dat verhaal over jezelf met voetbalclub en eventuele trauma’s’ wie ben je dan? En als tweede, in het verlengde van mijn om eten zeurende kater: Bij wie ga ik als mens dan zeuren als ik honger heb? Of gaat die honger vanzelf weg? Vallen de bommen dan niet meer op mijn hoofd? Hoef ik die rekening dan niet meer te betalen? Anders geformuleerd, lost leven in het nu werkelijk alle problemen op?

Die twee vragen brachten mij bij Tomasello en A natural history of human moralty. Wat ons volgens Tomasello bijzonder maakt, is dat we, in tegenstelling tot onze naaste verwanten, de mensapen, en andere zoogdieren juist het moment kunnen overstijgen. Het moment overstijgen en onszelf en anderen in dat moment te beschouwen en ook het welzijn in ogenschouw te nemen. Dit maakt het ons mogelijk om situationeel te handelen en de effecten van ons handelen op de relatie met anderen mee in ogenschouw te nemen.

Dat begon zo’n 2 miljoen jaar geleden toen onze verre voorvaderen van de genus Homo ten tonele verschenen. Daar begon een ontwikkeling die uiteindelijk tot iets wat we nu moraal noemen. Tomasello over die ontwikkeling: “Deze transformatie was zeer waarschijnlijk het product van drie met elkaar verstrengelde processen. Deze nieuwe vorm van paren (nieuw voor mensapen) had veel cascade-effecten op menselijke emoties en motivaties.  … Een tweede deel van het verhaal betrof een nieuwe bestaansstrategie. De meeste theoretici die het belang benadrukken van het gezamenlijk jagen op groter wild in de evolutie van de mens, erkennen een overgangsfase van foerageren. Individuen zouden gedwongen zijn geweest om samen te werken in een coalitie om de leeuwen of hyena’s weg te jagen die zich tegoed deden aan een karkas, voordat ze zelf konden foerageren. Elk individu dat al het vlees opeiste, zou het doelwit zijn geweest van een andere coalitie om hem tegen te houden. Ten derde, hoewel we niet precies weten wanneer het is geëvolueerd, is de mens de enige mensaap die gezamenlijk voor kinderen zorgt (ook bekend als samen fokken). … Het resultaat van deze drie voorbereidende processen was de evolutie van minder op dominantie gebaseerde sociale interacties en een zachtaardiger persoonlijk temperament.[2]

Zo’n 100.000 jaar geleden gingen onze voorouders ‘Out of Africa’ en trokken de wereld in. Die trek uit Afrika was een gevolg van het succes van onze voorvaderen. “Verplichte samenwerking gebaseerd op de losjes gestructureerde en relatief kleine sociale groepen van de vroege mens was een stabiele evolutionaire strategie, totdat het niet meer zo was. Het basisprobleem was dat het te succesvol was: de populatiegrootte van sommige groepen groeide totdat ze elkaar regelmatig begonnen tegen te komen, wat leidde tot groepsconcurrentie om middelen.”  Grotere groepen en dat vroeg twee dingen van het individu: “om al hun landgenoten binnen de groep te erkennen en door hen erkend te worden, zelfs degenen die ze nauwelijks kenden, en om al hun landgenoten binnen de groep van wie ze afhankelijk waren te helpen en te beschermen en door hen geholpen en beschermd te worden, wat, vooral naarmate de arbeidsverdeling toenam, neerkwam op eigenlijk iedereen in de groep.[3] Erkennen en erkend worden is lastig zonder ego. Zonder ‘dat verhaal over jezelf met voetbalclub en eventuele trauma’s’. Dit ‘erkennen en erkend’ worden ligt ook aan de basis van onze vooroordelen over anderen en daarmee aan discriminatie en racisme.

Met het ‘van je afzetten van je ego’ en in het moment verblijven, verdwijnen niet alleen je kopzorgen maar je gehele zelf. Of je daarmee de wereld redt, waag ik te betwijfelen. Uiteindelijk krijg je honger en wordt duidelijk dat het moment niet alles wegneemt. Dan ga je, net als onze kater Byte, zoeken naar eten om te voorkomen dat het moment waarin je verkeerde, je laatste moment wordt.


[1] Michael Tomasello, A natural history of human Morality, achterflap. Eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 42-43 (eigen vertaling)

[3] Idem, pagina 88 (eigen vertaling)

Uitgelicht

Asiel voor Palestijnen

‘Wat zou er gebeurd zijn als …’ ?  En op de puntjes vul je dan iets in bijvoorbeeld ‘Hitler tijdens de Bierkellerputsch van 1923 het leven had gelaten. Wat zou er dan zijn gebeurd? Ik vroeg me dit af toen ik over de uitspraak van de Raad van Staten dat de asielprocedures voor Palestijnen weer moeten worden opgepakt. Iets wat De Dagelijkse Standaard: “ronduit absurd,” noemt. De site vindt het: “een onverantwoordelijke stap die niet alleen onze samenleving onder druk zet, maar ook de deur opent naar nog meer ellende, polarisatie en conflicten.”

Wat als Hitler? Hoe zou de wereld er dan hebben uitgezien? Dergelijke exercities veranderen niets aan de werkelijkheid. Die heeft zich immer ontplooid zoals ze zich heeft ontplooid. Je een beeld te vormen van hoe de wereld er dan nu, honderd jaar later zou hebben uitgezien, is lastig omdat je alles wat in die tussentijd is gebeurd, moet vergeten. Alles afgezien van natuurverschijnselen al kun je je van bijvoorbeeld weers- en klimaatverschijnselen ook afvragen of die wel zouden zijn opgetreden. De afgelopen honderd jaar heeft de mens immers aardig wat gedaan wat invloed had op het reilen en zeilen op de Aarde. Dit even terzijde. Terug naar de uitspraak van de Raad van Staten.

Het was mij ontgaan, maar de uitspraak van de Raad van Staten maakte dat ik er toch maar eens naar ben gaan kijken: het besluit van staatssecretaris Van der Burg van 19 december 2023 om een Besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor de Palestijnse gebieden. Van der Burg opent de Kamerbrief waarin hij zijn besluit kenbaar maakt met de woorden: “Gezien de actuele situatie in de Palestijnse Gebieden (Gaza en de Westelijke Jordaanoever) heb ik besloten een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor de duur van zes maanden. Het besluitmoratorium geldt voor (staatloze) Palestijnse asielzoekers uit de Palestijnse Gebieden. Het vertrekmoratorium komt in de regel te gelden voor asielzoekers die naar de Palestijnse Gebieden moeten terugkeren.” Dit besluit houdt in dat er voorlopig geen besluiten op asielaanvragen van Palestijnen worden genomen en ook dat Palestijnen die terug zouden moeten, niet terug hoeven. Als reden voor zijn besluit geeft hij: De algemene (veiligheids)situatie in Gaza is zeer slecht. Voor de Westelijke Jordaanoever geldt dat momenteel in mindere mate, maar ook daar is de algemene (veiligheids)situatie sinds 7 oktober jl. verder verslechterd. Voor beide gebieden is ongewis hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder ontwikkelt. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om te komen tot een formulering van de situatie, waar bestendig beleid op gebaseerd kan worden.”.”

Even terug naar 19 december 2023, het moment dat Van der Burg zijn besluit nam. Niet precies op dat moment, maar een week eerder. Op 11 december 2023 publiceerde de Verenigde Naties een feitenrelaas met betrekking tot Gaza: 18.205 doden, 49.645 gewonden, ongeveer 1,93 miljoen mensen op de vlucht binnen de Gazastrook. Meer dan 52.000 huizen verwoest en meer dan 253.000 beschadigd. Op dat moment. Daarmee mogen we concluderen dat Van der Burg terecht constateerde dat: “De algemene (veiligheids)situatie in Gaza (…)zeer slecht,” is en dat het: “ongewis (is) hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder ontwikkelt.” Dat is op het moment van schrijven van deze Prikker nog steeds het geval.

Het lijkt mij evident dat op 19 december 2023 een Palestijn, zeker eentje die in de Gazastrook woont: “ gegronde redenen (had)om te vrezen dat u slachtoffer wordt van willekeurig geweld door een gewapend conflict in uw land van herkomst .”  Die reden bestaat nu nog steeds. En laat die reden nu een van de vier voorwaarden zijn op grond waarvan je in Nederland asiel kunt aanvragen. Dat de minister op 19 december 2023 besloot om mensen niet terug te sturen was evident. Het besluit om de asielprocedure te bevriezen was dat niet. Om de woorden van De Dagelijkse Standaard te gebruiken: dit deel van het besluit van de minister was ronduit absurd. Het is  daarmee niet meer dan logisch dat de Raad van Staten hier een streep door heeft gezet. De Nederlandse overheid verzaakte met dat besluit immers haar verantwoordelijkheid en plicht. Het was immers precies het juiste moment om: “conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming.” De enige conclusie die je uit die situatie kon trekken was dat de asielaanvragers uit Palestina recht hadden en hebben op internationale bescherming en dus asiel in Nederland.

Bij de redenering van Van der Burg moest ik denken aan de oorlog in Oekraïne van februari 2022. Op dat moment, en dat geldt nu nog steeds, was: “ongewis hoe de (veiligheids)situatie zich de komende periode verder (zou) ontwikkel(en).” Wat zou er zijn gebeurd als de regering op dat moment had besloten dat het: “nog te vroeg (was) om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming”?  

Uitgelicht

Geen Geert of hij scheert

‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten.’ Een bekend Nederlands spreekwoord dat uitdrukt, aldus het Genootschap Onze Taal: “dat je oordeel over iemand vooral afhangt van hoe je zelf in elkaar zit.” Het genootschap vervolgt met: “Het spreekwoord wordt altijd negatief gebruikt: ‘als jijzelf niet te vertrouwen bent, ben je geneigd anderen ook niet te vertrouwen’. Je negatieve oordeel zegt dus eigenlijk meer over jezelf dan over de ander.” Na een kleine week bezinning op de gebeurtenis van de week, de aanvaring tussen GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans en Geert Wilders, moest ik aan dit spreekwoord denken.

Het Genootschap Onze Taal vraagt zich vervolgens af waarom het de waard, de herbergier, is die in dit spreekwoord terecht is gekomen en niet bijvoorbeeld de kleermaker of veehandelaar. Dat is niet duidelijk maar: “Misschien stonden waarden in lager aanzien, maar daar hebben we geen bewijs voor gevonden.”

Terug naar de aanleiding. “Niets nalaten? Niets? Dus ook geen geweld? Ik ga aangifte doen.” De reactie van geert Wilders op de uitspraak van GroenLinks-PvdA-leider Frans Timmermans op het congres van partijen dat de taak van de partijen helder is: “Wij zullen niets nalaten om te voorkomen dat Wilders in dit land aan de macht komt.  In een vervolgtweet voegde Wilders er nog aan toe: “En help mij een einde te maken aan deze levensgevaarlijke linkse ophitserij, ze hebben niets geleerd van de moord op Pim Fortuyn!”  Wat volgde was commotie en veel mediadrukte. Timmermans reageerde hierop met de woorden: “Mijn middelen zijn altijd parlementair en niets anders. Iedere andere suggestie werp ik verre van me. Dit doet Wilders altijd als hij kritiek krijgt. Dan slaat hij om zich heen.”  

Nu is sinds de Tweede-Kamer-verkiezingen van november 2023 de ‘koelkast’ van Wilders, een bekend begrip. Het eerste wat hij in die koelkast plaatste was het verbieden van de islam. Daarna volgde nog veel meer. Iets wat mij er niet geruster op maakte. Zoals ik in een eerdere Prikker schreef is een koelkast immers bedoeld om iets: “langer vers te houden en het later op te eten.” In die koelkast staan vooral ‘producten’ van belabberde kwaliteit. Producten die in strijd zijn met onze Grondwet en die onze rechtsstaat aantasten. Vanwege die ‘producten’ adviseerde  verkenner Plassterk op zoek naar een: “Te onderzoeken of er overeenstemming is of kan worden bereikt tussen de partijen PVV, VVD, NSC en BBB over een gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.” Een, in  mijn ogen overbodig advies omdat, zoals ik eerder schreef: “Een zichzelf respecterende democraat zou zoiets niet adviseren. Een zichzelf respecterende democraat zegt: die basislijn is onze Grondwet. Een zichzelf respecterende democraat zegt dat de in de Grondwet opgenomen grondrechten niet ter discussie staan. Een zichzelf respecterende democraat adviseert niet samen te werken met een partij die de in de Grondwet opgenomen rechten wil beperken. Een zichzelf respecterende democraat waarschuwt voor dit hellend vlak in plaats van het te adviseren.” Als informateur ging hij vervolgens op zoek naar die basislijn. En als we de recente berichten mogen geloven dat de vier partijen de ‘asielcrisis’ willen uitroepen, dan ligt die basislijn erg laag.

Wilders is de waard die denkt dat zijn ‘gast’ ook lak heeft aan de Grondweten de rechtsstaat, die journalisten: “uitzonderingen daargelaten – gewoon tuig van de richel,” noemt, die de Tweede Kamer een nepparlement noemt, die ‘gaat regelen’ dat er ‘minder Marokkanen’ in dit land komen, die een specifieke religie een totalitaire ideologie noemt, die mensen zonder tussenkomst van een rechter ‘preventief wil opsluiten’[1].

Zegt dat Wilders de uitspraak van Timmermans ziet als een oproep tot geweld niet meer over het wereldbeeld van Wilders dan over dat van Timmermans? Om een ander spreekwoord dat Genootschap Onze Taal bij de toelichting geeft“ ‘Geen weerd of hij scheert’, waarmee bedoeld wordt: ‘elke herbergier bedriegt zijn gasten’,” wat te verhaspelen: ‘Geen Geert of hij scheert’.


[1] PVV-Verkiezingsprogramma-2023.pdf, pagina 14: Jihad-sympathisanten preventief opsluiten via administratieve detentie

Uitgelicht

By your command

Volgens Mark Jongeneel  heeft het missionaire kabinet:  “lak (…) aan de fundamenten van onze parlementaire democratie.”  Aldus een artikel van zijn hand bij De Dagelijkse Standaard. Dat is nogal een beschuldiging. Een erg zware beschuldiging. En dit allemaal omdat Minister Weerwind van rechtsbescherming  weigert de door de NSC en SGP ingediende motie om het wetsvoorstel dat de administratieve geslachtswijziging voor een trans gender persoon makkelijker moet maken, in te trekken. Weerwind ziet het anders. In een tweet laat hij weten: “Ik weiger de motie uit te voeren, omdat het een zorgvuldig wetgevingsproces torpedeert en het de kans ontneemt om over deze belangrijke wet de dialoog met de Kamer te voeren.” ‘Zorgvuldig proces’ klinkt heel anders dan ‘lak aan de fundamenten van de parlementaire democratie’. Allebei kan niet dus moet er iemand naast zitten maar wie?

 Jongeneel: “In een schrijnend voorbeeld van deze trend weigert minister van Rechtsbescherming, D66’er Franc Weerwind, een motie van de Tweede Kamer uit te voeren – een motie die duidelijk het sentiment van de Nederlandse bevolking vertegenwoordigt.” In een tweet verwoordt Pepijn van Houwelingen van het tijdelijk Kamerlid voor Forum voor Democratie het op een iets andere manier: “Waar haalt zo’n minister (‘minister’ betekent nota bene ‘dienaar’) het lef vandaan om een motie van de Tweede Kamer, dat wil zeggen een bevel van het orgaan dat de taak en plicht heeft de soeverein van dit land, DE NEDERLANDSE BEVOLKING, te vertegenwoordigen, niet uit te voeren?”  Toen ik die tweet las moest ik denken aan de serie Battlestar Galactica en de Cylons die erin een rol speelden. Van Houwelingen ziet een minister als een Cylon die alleen maar ‘by your command’ zegt en doet wat hem is opgedragen.

Nee, ik ga niet vallen over het denigrerende ‘zo’n minister. Het gaat mij erom of de regering bij monde van minister Weerwind iets doet wat getuigt van het hebben van lak aan de fundamenten van onze parlementaire democratie. Daarvoor naar de Nederlandse Grondwet en in het bijzonder artikel 82. Dit artikel regelt in het eerste lid wie er voorstellen van wet mag indienen: “Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.”  De formulering, ‘door en vanwege de koning’ is een omslachtige omschrijving van het kabinet. “De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers” zo bepaalt artikel 42 eerste lid van de Nederlandse Grondwet. En op grond van het tweede lid (“De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk”) is het kabinet (de regering minus de koning) het orgaan dat ‘vanwege de koning’ voorstellen van wet kan en mag indienen. Hieruit mogen we concluderen dat het kabinet via minister Weerwind volgens de ‘fundamenten van onze parlementaire democratie, het recht heeft om een wetsvoorstel in te dienen.

‘Maar die motie dan? Die is tocht door onze democratisch gekozen volksvertegenwoordiging aangenomen?’ Dat is inderdaad het geval, de vertegenwoordiging van het Nederlandse volk, de Tweede Kamer, heeft die motie aangenomen. Of die motie, zoals Jongeneel beweert, het sentiment van de Nederlandse bevolking’ vertegenwoordigt, is iets van een heel andere orde. Dus Van Houwelingen heeft een punt dat de minister, in zijn rol als dienaar, de motie moet uitvoeren? Nee, Van Houwelingen heeft geen punt. Het staat kabinet of een bewindspersoon is niet verplicht een aangenomen motie uit te voeren. Het is vervolgens aan de Kamer om daaraan een conclusie te verbinden. Als er zwaar aan wordt getold dan kan de Kamer een motie van afkeuring of zelfs van wantrouwen aannemen tegen de betreffende minister of het gehele kabinet. In het laatste geval valt het kabinet. In het eerste geval, als het tegen een minister is gericht dan zijn er twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de minister ontslag neemt. De tweede mogelijkheid is dat de regering als geheel er zo zwaar aan tilt dat ze als geheel haar ontslag indient. Zo’n motie ontneemt het kabinet Met of zonder een motie, het kabinet kan gewoon wetsvoorstellen indienen  zonder daar vooraf instemming voor te vragen aan de Tweede Kamer.

Een door het kabinet ingediend wetsvoorstel moet vervolgens volgens de regels van onze parlementaire democratie door de Tweede Kamer worden behandeld. Dat is de dialoog met de Kamer waarover Weerwind spreekt. En, aldus artikel 84 eerste lid van de Nederlandse Grondwet: “Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning, niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd.”   Uiteindelijk stemt de Tweede Kamer over het voorstel en,: “Zodra ( artikel 85) de Tweede Kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden,”  Dus als de Tweede Kamer problemen heeft met een wet dan kan ze die wijzigen en er uiteindelijk tegen stemmen.

Weerwind heeft het bij het rechte eind. Hij doet niets wat niet mag en kan in onze parlementaire democratie. Hij heeft er zeker geen lak aan. Een Kamerlid, zoals Van Houwelingen zou dit moeten weten maar heeft er blijkbaar lak aan.

Uitgelicht

De drie B’s van Van der Galien

Het is nu alweer bijna dertig jaar geleden dat ik door een vriend en een toen voor mij onbekende persoon werd benaderd met de vraag of ik me wilde inzetten voor het behoud van een markant gebouw in Venlo. Dit sloop mijn gedachten binnen bij het lezen van de eerste zin van een artikel van Michael van der Galien bij De Dagelijkse Standaard: Het is ongelooflijk, helaas, maar we staan tegenwoordig voor een enorme strijd in ons land.” ‘Een bijzonder artikel.

Nedinsco gebouw eind jaren twintig van de 20ste een. Bron: Wikimedia.Commons

Voor degenen die de Rotterdamse Van Nelle fabriek kennen, het Venlose gebouw dat gered moest worden, is in dezelfde stijl, nieuwe bouwen genaamd, gebouwd. Het is tussen 1920 en 1929 gebouwd en daarmee ouder dan de  op de Unesco werelderfgoedlijst staande Van Nelle Fabriek. Een bouwstijl waarbij het gebouw werd gemodelleerd naar de functie die het moest gaan vervullen. Het Venlose gebouw, bekend als het Nedisncogebouw is specifiek ontworpen voor de productie van persicopen voor duikboten en daarmee komen we bij de bijzondere geschiedenis. Die geschiedenis begon met vrede van Versailles en de beperkingen die deze vrede de Duitsers oplegde. Hun leger werd ingekrompen en verschillende soorten fabrieken mocht het land niet meer hebben. Het mocht ook geen optische apparatuur voor wapensystemen meer bouwen. Een van de bedrijven die hierdoor werden beperkt was Carl Zeiss uit Jena, een bedrijf dat tegenwoordig nog steeds een grootmacht is in optische apparatuur. Om de beperkingen die het bedrijf waren opgelegd te omzeilen, werd in Nederland een bedrijf opgezet, de Nederlandsche Instrumenten Compagnie (Nedinsco). Maar ik dwaal af. Het pand staat er nog, is opgeknapt en is herbestemd mede dankzij onze inzet. Ik moest denken aan dat gesprek omdat ik tijdens een kleine reünie met bezoek aan Jena vorig jaar een boek op de kop heb getik. Een boek van de Duitse journalist Christian Jakob met als titel Endzeit. Die neue Angst vor dem Weltuntergang und der Kampf um unsere Zukunft. Aan dat boek moest ik denken toen ik dat van die ‘enorme strijd in ons land’.

Terug naar die ‘enorme strijd’. Van der Galien:“Ja, het is duidelijk dat we in een bijzonder belangrijke situatie verkeren in ons land. We moeten nu opstaan – met elkaar – of het gaat helemaal mis.” Maar je kunt er wat aan doen en dat is De Dagelijkse Standaard steunen want die gaat voorop in de strijd. Daar voeren ze:  “ELKE DAG WEER de goede strijd. De strijd voor Nederland, voor onze cultuur, voor onze waarden… kortom, voor ons volk. Net als jij zijn wij patriotten. Liefhebbers van ons vaderland. En ja, net als wij hebben wij een hekel aan het boeren-hatende, vrijheidshatende, onderdrukkende, digitaliserende kartel.”

In zijn boek onderzoekt Jakob het ondergangsdenken dat tegenwoordig velen in hun greep heeft: “Waar ooit het geloof in vooruitgang overheerste, zien steeds meer jongeren nu een toekomst vol somberheid.[1] Angst voor een kernoorlog, pandemieën, kunstmatige intelligentie, instorting van de economie, stroomuitval, financiële ineenstorting,  een klimaatramp, het einde van de mensheid of een deel ervan en met dat deel ervan kom ik bij Van der Galien en zijn strijd voor ‘onze cultuur, waarden en volk. “Niet iedereen vreest het einde van de beschaving als geheel. Sommigen zijn alleen bezorgd over de ondergang van dat deel van de mensheid waartoe ze zichzelf rekenen: het uitsterven van de blanke man.[2]” Met die woorden begin Jakob zijn vijftiende hoofdstuk. Een hoofdstuk met als titel Laatste generatie voor de dood van het volk: het omslagpunt van de migratie. Jakob over die angst: “De enige mensen die hier wakker van kunnen liggen, zijn degenen die geloven dat blanken recht hebben op een natuurlijke suprematie – die ze mogen verdedigen.”  Maar dat is, zoals Jakob terecht schrijft: “Maar dit is een feilloos extreemrechts argument dat al vele jaren in een of andere vorm naar voren wordt gebracht door eenzijdige kringen.[3]

Een ‘volk’  dat moet strijden tegen een ‘zij’: ’het boerenhatende, vrijheidshatende, onderdrukkende, digitaliserende kartel.’ Nu vraag ik me af wie er tot die ‘wij’ van ‘het volk’ behoren en wie tot de ‘zij’. Ik voel me in ieder geval bij allebei niet thuis. Tot de ‘zij’ behoor ik niet en voel ik me al niet aangetrokken.  Van der Galiens ‘volk’ walmt de overdrachtelijke spruitjeslucht van de drie B: benauwd, bekrompen en burgerlijk van het hele kleine soort.


[1] Christian Jakob, Endzeit. Die neue Angst vor dem Weltuntergang und der Kampf um unsere Zukunft, pagina 8 (eigen vertaling)

[2]Idem, pagina 167 (eigen vertaling)

[3] Idem, pagina 168

Uitgelicht

Wakker liggen om recht op abortus

Nee, ik heb niets tegen Simon van Teutem. Dit even vooraf want ook in deze prikker staat een artikel van Van Teutem bij De Correspondent centraal. Een artikel waarin Van Teutem onderzoekt of jonge mannen conservatiever worden. In de titel van het artikel geeft hij al meteen het antwoord: Worden jonge mannen echt steeds conservatiever? Niet als je naar de cijfers kijkt. Voor het antwoord hoef je het artikel dus niet meer te lezen. Toch deed ik het en kwam er een rammelend beargumenteerd standpunt tegen. En omdat de Ballonnendoorprikker ‘beoogt kromme redeneringen en rammelend beargumenteerde standpunten aan de kaak te stellen’, moest ik daar iets mee.

Van Teutem loopt verschillende onderwerpen na en laat op basis van de World Values Survey en de Europese variant ervan zien dat het met dat conservatisme wel mee valt. Een van die onderwerpen is abortus. “Of neem abortus, altijd een heet hangijzer in de arena van conservatieven versus progressieven. In 1981 vond slechts 36 procent abortus acceptabel. In 2008 was het nog altijd minder dan de helft, maar in 2022 is dat meer dan 71 procent. Een ware aardverschuiving.” Een positief verhaal dat Van Teutems betoog ondersteund. Tot zover niets aan de hand. Dan vervolgt hij met de volgende conclusie op basis van deze cijfers: “We hoeven dus niet wakker te liggen, bang voor Amerikaanse toestanden in Nederland.”

Wat die Amerikaanse toestanden zijn, licht hij niet toe maar het kan niets anders zijn dan het recente besluit van de Amerikaanse Supreme Court om Roe vs Wade terug te draaien en daarmee het recht op abortus. We hoeven, zo betoogt hij, in Nederland niet bang te zijn dat het recht op abortus terug wordt gedraaid omdat 71% van de bevolking het acceptabel vindt. En op die conclusie, op dat standpunt sloeg de Ballonnendoorprikker aan.

Als 70% van de mensen in een democratie iets vindt bijvoorbeeld dat abortus acceptabel is, dan is dat een meerderheid en daarmee is het pleit beslecht en is het recht op abortus niet in gevaar. Dat lijkt een een-tweetje. Maar toch. Als we naar het land van die Amerikaanse toestanden kijken dan vindt ook daar de meerderheid van de mensen dat abortus acceptabel is, zo blijkt uit een poll van Gallup. 52% ziet zich als Pro-Choice en 44% Pro-Life. Toch is het recht op abortus afgeschaft. ‘Maar dat is Amerika, daar hebben ze een heel ander politiek systeem’ kun je tegenwerpen. Dat klopt, daar hebben ze een heel ander politiek systeem.

Dan maar even naar Nederland. Het Wetboek van strafrecht  van 1881 verbood abortus maar maakte abortus op medische gronden mogelijk. Op andere gronden bleef het strafbaar. In de jaren zeventig van de vorige eeuw vonden de Dolle Mina’s dat dit moest veranderen. De vrouw moest ‘Baas in eigen buik’ zijn en dat hield ook abortus in als de vrouw dat wenste. Dit leidde er uiteindelijk toe dat de Eerste Kamer in 1981 instemde met de Wet afbreking zwangerschap. De Tweede Kamer had een jaar eerder al ingestemd met de kleinst mogelijke meerderheid. Bijzonder hierbij is dat in dat jaar 1981, aldus de cijfers die Van Teutem zelf geeft, slechts 36% abortus acceptabel vond. Een minderheid en toch werd er een wet aangenomen die abortus mogelijk maakte. Als een wet kan worden aangenomen waar een minderheid van de mensen (36%) voor is, dan is het omgekeerde ook mogelijk.

Een meerderheid voor iets  onder de bevolking is in onze democratie geen garantie dat iets wel of niet gebeurt. Wat we willen wordt niet altijd wet en wat we niet willen kan toch gebeuren. Ook in onze Nederlandse democratie. Wakker liggen om ‘Amerikaanse toestanden op dit gebied lijkt mij wat overdreven, waakzaam blijven niet.

Uitgelicht

Van Teutems misplaatst techo-optimisme  

Na het lezen van een artikel van Simon van Teutem met als titel Degrowth: op papier een oplossing voor bijna alles, in praktijk een dwaalspoor, moest ik denken aan een van de grootste economen uit de geschiedenis, bekend van het meesterwerk The general Theory of Employment, Interest, and Money, John Maynard Keynes. In 1930 schreef Keynes een essay met als titel Economic possibilities for our Grandchildren waarin hij vooruitkeek naar de wereld van zijn kleinkinderen. Ik moest eraan denken omdat zowel van Teutem als Keynes in dezelfde val trappen. Van Teutem bekritiseert de degrowth beweging en pleit voor decoupling, het los koppelen van CO2-uitstoot en economische groei: “méér produceren, maar steeds mínder uitstoten,” als oplossing voor het klimaatprobleem.

Bron: Flickr

Eerst de bijzondere kritiek op degrowth. “Degrowthers zijn ervan overtuigd dat de wereldwijde economische activiteit moet krimpen in plaats van groeien en dat we welzijn boven winst moeten plaatsen. Zodoende gebruiken we minder grondstoffen en energie. De beweging is dan ook pleitbezorger van ‘consuminderen’; het bewust begrenzen van onze consumptie als samenleving.”  Maar, zo betoogt Van Teutem: “wie er langer over nadenkt, ontdekt dat het in praktijk ingewikkelder is dan de beweging het doet lijken. Minder werken en minder kopen betekent immers ook: minder belastinginkomsten voor de overheid.” Dit gat dichten met hogere belastingen zal lastig worden want: “vind dan maar eens steun voor hogere belastingen: als je al minder betaald krijgt, wil je over dat lagere salaris niet ook nog eens meer belasting betalen.” Minder werken mag dan wel betekenen dat: “jij meer tijd hebt voor vrienden en mantelzorg, maar ook dat de overheid minder geld heeft voor verpleeghuizen, leraren, openbaar vervoer, sociale woningbouw, warmtepompen, zonnepanelen, isolatie, en ga zo maar door. Anders gezegd: luxe kost geld, maar een duurzame verzorgingsstaat ook.”  Stoppen met groeien betekent het opblazen van de economie zo betoogt Van Teutem. Logisch toch?

Of niet? Want betekent consuminderen automatisch dat het bbp slinkt en er minder belastingen binnenkomen? Een voorbeeld. Iemand koopt per jaar 10 T-shirts van per stuk €5 bij de Primark. T-shirts die na 10 keer dragen van ellende uiteen vallen. Dat draagt dan voor €50 bij aan het bruto binnenlands product (bbp). Die persoon besluit het roer om te gooien en te gaan consuminderen. Hij koopt nu per jaar nog maar 2 T-shirts van goede kwaliteit en eerlijk geproduceerd. T-shirts die pas na 100 keer dragen uiteen vallen. T-shirts die € 25 per stuk kosten. De bijdrage aan het bbp is €50. Twee keer dezelfde bijdrage waarover eenzelfde hoeveelheid btw wordt betaald. Twee keer een gelijke bijdrage aan het bbp. Consuminderen hoeft niet automatisch tot krimp te leiden. Is minder inkomen een probleem als je minder spullen koopt? Als je die tv op je slaapkamer niet koopt? Als je niet iedere drie jaar een nieuw mobieltje koopt maar er tien jaar meedoet? Als je niet meedoet aan de laatste mode, maar kleren draagt totdat ze versleten zijn? Zou het dan niet kunnen dat minder inkomen geen probleem is? Minder geld voor collectieve voorzieningen hoeft niet te leiden tot minder diensten. Een heel simpel voorbeeld. Veel van wat nu betaald wordt en dus meetelt voor het bbp, gebeurde vroeger zonder betaling. Mensen pasten zonder betaling op elkaars kinderen en poetsten het huis van de oude buurman. Dat deden ze gewoon zonder betaling en je zag het niet in het bbp terug. Nu gaan de kinderen naar de kinderopvang en komt de thuiszorg bij de buurman poetsen en telt het wel mee. Als er iets de economie heeft ‘opgeblazen’ maar dan als een ballon, dan is het wel het professionaliseren en reguleren van dit soort zaken. In mijn jeugd kon je met 4 jaar naar de kleuterschool. Voor jongere kinderen was er geen kinderopvang. Er waren procentueel gezien en ook feitelijk, veel meer kinderen dan nu. De bijdrage van wat nu de kinderopvang branche is aan het bbp was €0. In 2014 was dat €3,36 miljard, 0,5% het bbp.

Maar gelukkig, en daarmee komen wij bij Van Teutems pleidooi voor ‘ontkoppelen’: “we kunnen al die angstaanjagende crises doorstaan zonder degrowth en consuminderen. Er is een toekomst mogelijk waarin twee miljard mensen van de armoede worden bevrijd, zonder dat de aarde naar de knoppen gaat. En waarin Nederlandse peuters een beter leven hebben dan jij en ik nu – net als kleuters in Burundi,” aldus van Teutem. Die oplossing: “wordt door economen in jargon decoupling genoemd. Economische groei en CO2-uitstoot hoeven niet hand in hand te gaan; er zijn landen die steeds méér produceren, maar steeds mínder uitstoten.” Zonnepanelen, windmolens, waterkracht, Nederland is er al ver mee en: “Nu is het niet het moment om onszelf af te remmen en het draagvlak voor ambitieus klimaatbeleid te slopen, maar om als de wiedeweerga ontwikkelingslanden te helpen om dezelfde transformatie te ondergaan.” Een goed idee om landen met minder middelen te helpen met minder vervuilende manieren van energieopwekking dan het verbranden van kolen, olie en gas. Er is echter één probleem daarover straks meer. Eerst terug naar Keynes en zijn kleinkinderen.

Kleinkinderen die inmiddels waarschijnlijk ook zelf al kleinkinderen hebben. Die kleinkinderen zouden door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen nog maar 15 uur hoeven werken voor een vier tot acht keer hoger welvaartsniveau. Volgens Keynes is het: “waar dat de behoeften van mensen onverzadigbaar lijken. Maar ze vallen uiteen in twee klassen — die behoeften die absoluut zijn in de zin dat we ze voelen ongeacht de situatie van onze medemensen, en die welke relatief zijn in de zin dat we ze alleen voelen als hun bevrediging ons verheft boven, ons superieur doet voelen aan, onze medemensen. Behoeften van de tweede klasse, die het verlangen naar superioriteit bevredigen, kunnen inderdaad onverzadigbaar zijn; want hoe hoger het algemene niveau, hoe hoger ze nog zijn.Volgens Keynes kan er: “een punt worden bereikt, misschien wel veel eerder dan we ons allemaal bewust zijn, waarop deze behoeften zijn bevredigd in de zin dat we er de voorkeur aan geven onze verdere energie te besteden aan niet-economische doeleinden.” Keynes baseerde dit op het verleden van de mensheid: “als we, in plaats van in de toekomst te kijken, in het verleden kijken – we ontdekken dat het economische probleem, de strijd om het bestaan, tot nu toe altijd het primaire, meest dringende probleem van het menselijke ras is geweest – niet alleen van het menselijke ras, maar van het hele biologische koninkrijk vanaf het begin van het leven in zijn meest primitieve vormen. [1] En met dat probleem uit de weg, zou de mens wel eens andere keuzes kunnen maken. Dat is niet uitgekomen zoals we kunnen constateren. Wel die toename van het welvaartsniveau, niet die 15 uur.

Waar Keynes zich op verkeek en ook van Teutem zich op verkijkt, daarom moest ik aan Keynes denken, is de aard van de moderne mens. Die moderne mens, die volgens Keynes wel eens andere keuzes zou maken, heeft inderdaad andere keuzes gemaakt dan Keynes hoopte. Bij die keuzes speelt de technologische ontwikkeling een belangrijker rol. De moderne mens koos er namelijk voor om de tijd die vrijkwam door productiestijging als gevolg van technologische ontwikkeling te gebruiken voor meer productie en meer producten. Een weefgetouw dat een trui in de helft van de tijd gereed krijgt, maakt dat er twee keer zoveel truien worden gemaakt en ook gekocht. De benenwagen en het paard werden ingeruild voor een trein, auto en vliegtuig met als gevolg dat we meer en verder reizen dan ooit te voren. Elektrische apparaten worden steeds energiezuiniger toch stijgt het energiegebruik omdat we steeds meer elektrische apparaten gebruiken. Harde schijven worden steeds groter, de programma’s die we erop laten draaien ook. Die moderne mens gaat ver op vakantie en om daar echt vakantie te vieren moeten anderen zorgen voor het natje,  droogje en vermaak. Die moderne mens ging zelfs zover dat het opvoeden van kinderen voor een deel wordt uitbesteed aan  anderen: de kinderopvang. Dat de buurman helpen, werk is geworden.

Daarmee kom ik bij het ‘ontkoppelingsprobleem’ van Van Teutem. Zijn er genoeg grondstoffen om wereldwijd mensen een auto, laat staan elektrisch, te laten rijden, en een dito fiets, step enzovoorts? Met bijna 18 miljoen Nederlanders, hebben we iets meer dan 9 miljoen auto’s, dat is per twee inwoners één auto. In de VS hebben ze nog meer auto per persoon. De wereld kent nu 8,1 miljard inwoners (tenminste op het moment dat ik dit schreef en de link opnam). Per twee personen één auto betekent ruim 4 miljard auto’s. Volgens TopGear reden er in 2020 1,4 miljard auto’s op onze planeet. We zijn inmiddels vier jaar verder en laat het er nu 1,5 miljard zijn. Dat is één auto op 5,5 mens. Of er voldoende grondstoffen zijn om de wereld naar de Nederlandse verhouding, laat staan die in de Verenigde Staten, te laten groeien, waag ik zeer te betwijfelen. En met die auto alleen ben je er niet. Meer auto’s betekent ook meer asfalt. En dan hebben we het alleen nog maar over auto’s en niet over kleren, elektronica en al die andere spullen en al helemaal niet over de nieuwe ‘gadgets’ die nu nog niet uitgevonden zijn maar die straks weer iedereen moet hebben. Want dat gaat gebeuren als de moderne mens zijn gedrag niet verandert.

De mens was niet altijd modern en gericht op bezit en meer, meer, meer. Sterker nog. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis was bezit vooral ballast voor de Homo Sapiens. Voor een  nomadische jager-verzamelaar en zo hebben onze voorouders zeer lang geleefd, was bezit hinderlijk. Bezit moest worden meegesleept van de ene naar de andere plek. Als je moet ‘slepen’, dan ‘sleep je alleen dat mee, wat je echt nodig hebt. Een kast met schoenen voor alle gelegenheden, sterker nog, meer schoeisel dan hetgeen je aan je voet draagt, heb je dan niet nodig. Zeker niet als de materialen om nieuwe te maken als de oude versleten zijn, op iedere plek voorhanden zijn. Pas toen de mens een sedentair werd, ging hij meer spullen verzamelen. En voor spullen geldt hoe meer ruimte hoe meer spullen, weet iedereen die een kelder of zolder heeft want daar verzamelen zich de zaken die niet echt nodig zijn. Of beter, die echt niet nodig zijn. Zaken die niet echt nodig zijn liggen met hun broertjes of zusjes in een kast, de ‘keukenlijken’. En echt spullen verzamelen en de ‘inloopkast’ vullen, ging de mens pas doen toen de behoefte van de eerste klasse, zoals Keynes ze noemde, gegarandeerd waren. De ene mens, die van adel en later de gegoede burgerij begon daar al vroeg mee en zette de trend. Voor anderen, zoals het gros van onze Nederlandse grootouders, brak dat moment in de loop van de vorige eeuw aan en voor een flink deel van de mensheid moet dat moment nog aanbreken. Ik schrijf hier bewust ’zette de trend’ want mensen spiegelen zich aan elkaar en dan vooral aan degenen die boven hen lijken te staan.

Technologie mag dan wellicht op termijn de CO2 uitstoot tot een minimum beperken maar daarmee is het probleem van een ‘te grote voetstap’ niet opgelost. Daarvoor is meer nodig dan technologie. Daarvoor is toch echt een gedragsverandering nodig. “Uiteindelijk gaat het niet om intenties, maar om politiek: mensen stemmen niet massaal voor het collectief en tegen hun persoonlijke belang. En zelfs als ze dat zouden doen, verzwakken we met een kleinere economie juist het instituut dat we zo hard nodig hebben om problemen het hoofd te bieden: de overheid. En houden we arme landen arm,” zo schrijft Van Teutem. Dat mensen niet massaal tegen hun eigenbelang stemmen, vraag ik me af. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op de PVV hebben gestemd anders is dan ‘uit de EU’. Ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat het eigen belang van het gros van de mensen die op BBB stemden anders is dan, om het cru te formuleren, meer ‘stront op het land’. Degrowth hoeft niet te leiden tot een zwakkere overheid. Zonder gedragsverandering gaat technologie ons niet redden. Van Teutems techno-optimisme is misplaatst.


[1] John Maynard Keynes, Economic possibilities for our Grandchildren, pagina 4

Uitgelicht

Antisemitisme

“Ik heb van voorstanders namelijk begrepen dat ze oproepen tot een eenstaatoplossing,” aldus historicus Remco Ensiel in een interview in de Volkskrant over de leus ‘from the river to the sea, Palestine will bee free. Een interview met als onderwerp antisemitisme. En: (d)it raakt aan het zelfbeschikkingsrecht en leg ik in de huidige context uit als antisemitisch.” Ensiel is, zo las ik: “verbonden aan het Niod en de Radboud Universiteit Nijmegen, is de auteur van Haatspraak, een analyse van anti-Joodse uitspraken over Israël en de Holocaust sinds de Tweede Wereldoorlog.” Dat lijkt duidelijk maar bij nadere beschouwing is het veel minder duidelijk dan het lijkt.

Vooraf eerst wat definities. Want zonder duidelijkheid over de betekenis van cruciale woorden is een goed gesprek niet mogelijk. In dit geval zijn dat zelfbeschikkingsrecht en antisemitisme. Als eerste zelfbeschikkingsrecht, het: “recht van de bevolking van een streek zelf te beslissen tot welke staat haar gebied zal behoren,” aldus de Van Dale. Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren is als een vrij recente ‘uitvinding’. Het grootste deel van de geschiedenis hadden volkeren niets te vertellen. Volkeren woonden in gebieden en die waren van een vorst. Zo was keizer Karel V heerser over ongeveer de halve wereld. Het zelfbeschikkingsrecht van volkeren is een resultaat van de strijd van het beter gesitueerde deel van het volk tegen de almacht van die vorst. Een strijd die vooral in Engeland werd gevoerd en dan vooral in haar relatie met de Noord-Amerikaanse koloniën. Zelfbeschikking van een volk is eenvoudig als iedereen in een gebied zich tot eenzelfde volk voelt behoren. Het wordt problematisch als mensen in een gebied zich tot meerdere volkeren voelen behoren. De Balkan is daar een goed voorbeeld van. Dan het cruciale begrip  antisemitisme, dat is, volgens dezelfde Van Dale: anti-Joodse gezindheid; = Jodenhaat”.

Bijzonder is de relatie die Ensiel legt tussen zelfbeschikking en antisemitisme. Als het ontkennen of ontzeggen van het recht op zelfbeschikking van een volk antisemitisch is, dan maakt Poetin zich schuldig aan antisemitisme. Hij gaat immers nog een stap verder en ontkent dat er een Oekraïens volk is. Dat er in het geval van het Joodse volk wel van antisemitisme wordt gesproken is een gevolg van de definitie van antisemitisme die het International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) gebruikt: “Antisemitisme is een bepaalde perceptie van Joden die tot uiting kan komen als een gevoel van haat jegens Joden. Retorische en fysieke uitingen van antisemitisme zijn gericht tegen Joodse of niet-Joodse personen en/of hun eigendom en tegen instellingen en religieuze voorzieningen van de Joodse gemeenschap.”  En met deze definitie wordt het bijzonder. De staat Israël definieert zich, sinds een wijziging van haar Basiswet in 2018 expliciet als de natiestaat van het Joodse volk. Volgens de definitie van het IHRA is kritiek op Israël daarmee al vrij snel antisemitisch. Ook Ensiel ziet het problematische: “De IHRA draagt veel voorbeelden van antisemitisme aan. Problematisch vind ik dat veel daarvan over Israël gaan. Dat wekt de indruk dat kritiek op de staat Israël gelijk wordt gesteld aan antisemitisme. Het legitieme recht op zelfbeschikking van Israël is geen vrijbrief voor ontrechting en staatsgeweld.”

Maar niet alleen acties gericht tegen de staat Israël. Iedere actie tegen een iemand van het Joodse volk, wordt al heel snel antisemitisme. Volgens de IHRA is er sprake van een antisemitische misdaad als: “het doelwit van de aanvallen, of het nu om mensen of eigendommen zoals gebouwen, scholen, plaatsen voor het vieren van de eredienst en begraafplaatsen gaat, worden geselecteerd omdat zij Joods zijn of verband houden met Joden,” tot zover past dit nog helemaal in de definitie van de Van Dale en is er sprake van antisemitisme. De passage gaat echter nog verder:“of als zodanig worden gepercipieerd,”  en daarmee wordt het dubieus. Neem het recente voorval rond Lenny Kuhr. Kuhr is Joods. De demonstranten richtten zich echter tegen Kuhr vanwege haar mening. Een mening die zij in het openbaar uitte en waarmee zij duidelijk stelling nam. Als je je mening uit, dan kun je erop rekenen dat mensen die het anders zien op je reageren. De Ballonnendoorpikker reageert dan door er een prikker over te schrijven. Anderen doen dit op een minder fraaie manier en verstoren een optreden van de zangeres. Is dit antisemitisme? De Tweede Kamer lijkt te denken van wel en gaf daarop een verklaring uit. Maar als terugpraten tegen Kuhr en laten blijken dat je het niet met haar eens bent antisemitisme is omdat de persoon in kwestie het zo waarneemt, zijn mensen van Joodse komaf dan niet verheven boven elke vorm van kritiek? Die kritiek kan immers als antisemitisme worden waargenomen. Als ik de Joods was, dan zou ik me niet prettig voelen met zo’n status aparte.

Ik zal Joden nooit verantwoordelijk houden voor de daden van de staat Israël, ook een van de voorbeelden van antisemitisme die de IHRA noemt. Die staat Israël maakt zich echter wel schuldig aan iets soortgelijks. Zij stelt de Gazanen verantwoordelijk voor de daden van Hamas: “Geen stroom, geen voedsel, geen water, geen brandstof, allemaal niet,[1] aldus de Israëlische minister van defensie Gallant na de aanval van 7 oktober. Een weinig galante manier van collectief straffen die nog werd en wordt aangevuld met een bommenregen en daardoor een massale vernietiging van woningen, scholen, ziekenhuizen, infrastructuur en mensenlevens. Gallant beschuldigt de Palestijnen  als volk ervan verantwoordelijk te zijn voor reële of ingebeelde vergrijpen die zijn gepleegd door één enkel Palestijns individu of één enkele Palestijnse groep. Als je in deze zin Palestijn vervangt door Jood, dan maak je je terecht volgens de definitie van de IHRA schuldig aan antisemitisme, een misdaad. Als het de ene kant op een misdaad is, plegen Gallant en de Israëlische regering dan niet ook misdaden? Om tegen dergelijke misdaden op te treden, is een woord als ‘antipalestinisme’ niet nodig. Daar hebben we woorden voor als discriminatie of racisme. Het probleem met de definitie van de IHRA is dat ze lijkt te doen wat ze wil bestrijden en dat is het joodse volk onderscheiden van andere volkeren.

Terug naar het zelfbeschikkingsrecht. Een van de voorbeelden antisemitisme betreft kritiek op de zelfbeschikking van het Joodse volk.: “Het Joodse volk het recht op zelfbeschikking ontzeggen.” Pleiten voor een eenstaatoplossing is dan antisemitisme omdat je het Joodse volk haar recht op zelfbeschikking ontzegt. Bijzonder cru hierbij is dat de staat Israël, de staat die zichzelf ziet als natiestaat van het Joodse volk, een ander volk, de Palestijnen, het zelfbeschikkingsrecht ontzegt en onthoudt. Zoals ik al eerder schreef zal er nooit een einde komen aan de ‘honderdjarige oorlog tegen de Palestijnen, om de titel van het boek van Rashid Khalidi aan te halen, zolang: “Israël het eigenlijke probleem negeert, en dat is dat er in wat voor 1948 het mandaatgebied Palestina was, ongeveer 14,3 miljoen mensen wonen. De helft van die inwoners identificeert zich als joods en behorend tot het joodse volk, de andere helft als Palestijns en behorend tot het Palestijnse volk.”  Een Palestijns volk waaraan Israël zich niets gelegen liet en laat liggen. Dat pleiten voor gelijke rechten en plichten van de twee volkeren in één staat als  antisemitisme en dus een misdaad wordt gezien, is wel heel bijzonder. Dit doel is namelijk te bereiken zonder dat er iemand iets wordt afgenomen of iemand tekort wordt gedaan. Als daarvoor pleiten een misdaad is, dan mogen ze me nu arresteren want ik denk dat dit de enige oplossing is voor de honderdjarige oorlog tegen het Palestijnse volk. Net zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de eerste voorloper van de huidige EU, waarmee de deelnemers een deel van hun zelfbeschikkingsrecht opgaven, de enige oplossing was voor de ongeveer 150 jaar durende oorlog tussen de Duitsland en Frankrijk.


[1] https://nos.nl/nieuwsuur/collectie/13959/video/2515805-zes-maanden-bombardementen-dit-is-er-nog-over-van-gaza, vanaf seconde 23

Uitgelicht

Van der Plas en het zwijgen

In  uitzending van OP1 van donderdag  28 maart 2024 hield BBB-leider Caroline van der Plas een pleidooi voor hard optreden tegen antisemitisme. Van der Plas stoorde zich aan de ‘slappe hap’ zoals ze het een paar dagen eerder in de Tweede Kamer noemde. Van der Plas constateert een toenemend antisemitisme met als laatste voorbeeld het verstoorde optreden van zangeres Lenny Kuhr. Ik stoorde me aan de presentatoren Sijtsma en Kelder en de andere aanwezigen. Laat ik voorop stellen, antisemitisme is verwerpelijk en er moet, dat ben ik met Van der Plas eens, hard tegen worden opgetreden. Toch stoorde ik me om het zacht uit te drukken.

Ik stoorde me en dat doe ik al langer, aan het gemak waarmee politici als Van der Plas, maar zij niet alleen, op ieder protest tegen het optreden van Israël in Gaza het label ‘antisemitisme’ plakken. Protesteren tegen het Israëlisch optreden mag. En om Asha ten Broeke uit haar column in de Volkskrant te citeren: “Er bestaat geen grondrecht op een ongestoord concert.”  Het beeld dat Van der Plas schetst van het gebeurde is er een van een joodse zangers die tijdens een concert werd aangesproken omdat ze joods is. Als dat beeld klopt is een veroordeling van de actie op z’n plek. Dan wordt Kuhr aangesproken op haar joods zijn.

Het beeld dat van Ten Broeke in haar column schets, ziet er toch net iets anders uit. Volgens Ten Broeke werd er geroepen: “Schaamt u zich niet voor het supporten van genocide? Uw kinderen zijn medeplichtig aan genocide, u moet zich schamen.” en  “Free, Free Palestine” en “Lenny is een terrorist, ze is een zionist!”  Geen complimenten. Maar toch als ik verder lees dat de zangeres in een interview met het Nederlands Dagblad haar mening verkondigt, dat nu de strijd nodig is  en dat ze: “achter de militaire operatie die Israël aan het voeren is,” staat, dan is de uitspraak dat Kuhr genocide support niet zo ver gezocht. De Zuid-Afrikaanse regering denkt er net zo over en heeft Israël daarom voor het Internationaal Strafhof gesleept. Alleen de beschuldiging dat Kuhr een terrorist is, lijkt mij ver bezijden de waarheid. Als dit beeld klopt, dan werd Kuhr niet aangesproken op haar joods zijn, maar op haar steun aan de staat Israël. Dat is geen antisemitisme en hoeft niet veroordeeld te worden. Door op een dergelijk protest tegen Israël het label ‘antisemitisme’ te plakken, wordt de echte strijd tegen het antisemitisme geen goed gedaan. Ik stoorde mij eraan dat de twee presentatoren en de andere aanwezigen Van der Plas zonder weerwoord lieten orakelen. Sterker nog, ze huilden mee met wolven

In haar betoog haalde Van der Plas Duitsland als voorbeeld aan. Een groep die hier actie kan voeren is daar verboden en ook de ‘van -de-rivier-naar-de-zee’ uitspraak is daar verboden. Dat zou zij ook wel willen. Daarop haalde presentator Sijtsma aan dat in Duitsland het erkennen van de Holocaust onderdeel is van de inburgering. “En eigenlijk wilt u dit ook in Nederland gaan doen,” eindigde Sijtsma haar inbreng. Waarop Van der Plas aanhaalde: “Ik denk dat een heel goed idee is om dat in Nederland te doen omdat we zien dat de groepen mensen die hier het meest asiel aanvragen dat zijn landen als Syrië, Eritrea Jemen dat zijn wel echt landen die een joden haat hebben die tot diep in hun ziel zitten. Ik zeg niet alle mensen …”

Pardon? Een Kamerlid dat hier burgers van een hele naties wegzet als antisemitisch. Als een minder ontwikkeld soort mensen dat ‘opgevoed’ moet worden in het goede ‘Nederlandse gedrag’. De andere aanwezigen bleven stil. En toen kwam het stoom uit mijn oren. Als we toch iets moeten hebben geleerd van de Holocaust dan is het dat precies de discriminerende generalisaties zoals Van der Plas aan de wieg stonden van die Holocaust. Die discrimineren generalisaties en het zwijgen van de omstanders. Ik zwijg niet.

Uitgelicht

‘Bruikbare machines’ of burgers?

“Mooie oproep in de De Tijd (het FD van Vlaanderen): de startup founder Kasper Albers (van Borro.one) pleit ervoor om ‘morele ambitie’ een verplicht vak te maken op universiteiten.” Dit schreefRutger Bregman in een bijdrage op Linkedin. Een mooie oproep want: “talloze slimme studenten worden weggelokt door grote corporates. Sommigen doen daar waardevol werk, maar velen komen terecht in een veel minder inspirerende wereld.” En laat nu het tegengaan van het verspillen van talent de reden zijn dat Bregman is begonnen met zijn The School of Moral Ambition. Zou zo’n vak een goed idee zijn?

Bron: Wikipedia

“Wat als universiteiten van ‘morele ambitie’ nu eens een verplicht vak voor derdebachelorstudenten maken?” Met die vraag eindigt het artikel van Kasper Albers bij de Belgische site De Tijd dat Bregman aan zijn bijdrage heeft gelinkt. Albers verhaalt over zijn eigen ervaring. Hij was gastspreker op het career panel van de KU Leuven. Albers: “ De onzekerheid bij studenten over hun toekomst kwam me bekend voor. Nauwelijks vijf jaar geleden zat ik aan de andere kant van de schoolbanken. Mijn studiegenoten gingen massaal aan de slag bij grote bedrijven, verleid door aantrekkelijke voorwaarden en een uitgestippeld carrièrepad. We beschouwen die bedrijven doorgaans als de ideale plaats om een carrière te beginnen: met een steile leercurve en intelligente, ambitieuze collega’s. Bovendien staat het goed op je cv. Maar vijf jaar later klinken de meeste studiegenoten teleurgesteld. Conversaties gaan over de nieuwe bedrijfswagen of over de volgende promotie, maar zelden over de impact van het werk.” Jammer maar zou dat worden voorkomen met een vak ‘morele ambitie’? 

Wat ga je studenten in dat vak leren? Wat is een ‘hoger doel’. Sorry voor de Godwin: Hitler werkte ook aan een hoger doel, net als Stalin. De Spaanse en andere inquisiteurs hadden ook een hoger doel en ook Poetin en Netanyahu werken aan hun ‘hogere doelen’. “De morele ambitie van de een, is immoreel voor een ander,” schreef ik eerder ineen uitgebreid artikel over morele ambitie, naar aanleiding van een artikel van Bregman bij De Correspondent. Dus wat moeten we de studenten voorschotelen in dat vak op de universiteit?

Belangrijker. Gaat er niet iets goed mis in het onderwijs als zelfs studenten op de universiteit niet weten dat er andere carrièrepaden zijn dan ‘veel geld verdienen bij grote bedrijven? Of beter gezegd, als ‘veel geld verdienen’ de drijfveer is achter het handelen. Is er dan niet iets anders nodig dan een vak ‘morele ambitie op de universiteit’? Is dat niet het plakken van pleisters op een slagaderlijke bloeding? Is wat nodig is niet een complete wijziging van het onderwijs en de filosofie erachter. Want, zoals Martha Nussbaum in haar essay Not for profit schrijft: “Hongerig naar winst, verwaarlozen landen en hun onderwijssystemen vaardigheden die nodig zijn om de democratie levend te houden. Als die trend doorzet, produceren landen van over de hele wereld generaties van bruikbare machines in plaats van complete burgers die zelf kunnen denken, tradities bekritiseren en die het belang inzien van andermans lijden en prestaties.[1]  We moeten het onderwijs richten op het aanleren van vaardigheden die nodig zijn om, zoals Nussbaum schrijft, de democratie levend te houden in plaats van het opleiden van ‘bruikbare machines’ voor de ‘economie’?


[1] Martha C Nussbaum, Not For Profit. Why Democracies Needs The Humanities, pagina 7. Eigen vertaling

Uitgelicht

Precies

In zijn wekelijkse Week van de hoofdredacteur geeft Pieter Klok, de hoofdredacteur van de Volkskrant, antwoorden op vragen van lezers. Vragen zoals: “Waarom spreken jullie van een ‘rechts’ en niet van een ‘uiterst rechts’ kabinet.” Klok geeft aan dat de Volkskrant vooral precies probeert te zijn, maar dat het grote probleem is dat er nog veel onduidelijk is. Kloks schrijven laat vooral zien hoe normaal het tot voor kort abnormale al wordt gevonden. Zelfs bij een medium als de Volkskrant.

“Als je de partijen op een links-rechtsschaal plaatst, dan is de VVD rechts, de PVV radicaal-rechts en komt de derde grootste partij, NSC, ongeveer in het midden uit. Het gemiddelde van die drie partijen is rechts, is tot nu toe de redenering. Een kabinet met alleen NSC en VVD zouden we als centrum-rechts omschrijven.” En omdat: “er vooral nog veel onduidelijk is. Er is nog geen begin van een inhoudelijk ‘program’.” Is de omschrijving ‘rechts’ op dit moment het meest passend. Maar dat zou anders, uiterst rechts worden: “als de PVV weinig concessies hoeft te doen en bijna onverkort haar eigen verkiezingsprogramma kan doordrukken. Daarvan is vooralsnog geen sprake.”

Vervolgens legt Klok uit waarom de links-rechtsschaal niet meer zo bruikbaar is: “De PVV is radicaal-rechts op het terrein van migratie en cultuur, maar links als het gaat om sociaal-economische kwesties zoals de AOW en het eigen risico in de zorg. De NSC is links als het gaat om het beschermen van het bestaansminimum, maar heeft een rechts migratiestandpunt. BBB heeft een geheel eigen mix van linkse en rechtse standpunten.” Bruikbaarder is, aldus Klok: “Een onderscheid tussen progressief en conservatief, nationalistisch en globalistisch of tussen bestuurlijk en populistisch.” Met dit als referentiekader: “ conservatief-nationalistisch-populistisch in ieder geval een adequate beschrijving.” Een betoog dat goed is te volgen. Nationalistisch-populistisch dus.

Maar waar wordt dan het abnormale normaal? Klok: “Wel hebben de deelnemers vastgelegd dat ze zich houden aan de principes en regels van de rechtsstaat en de democratie. Extreem-rechts’ is dus sowieso geen goede omschrijving, want die bewaren we voor partijen die de democratie en rechtsstaat willen slopen.” Nu bevat het programma van één van die partijen, de PVV, vele plannen die de bijl zetten aan de wortel van onze rechtsstaat en democratie. Volgens Kloks eigen woorden is die partij daarmee extreem rechts en niet radicaal rechts. Het extreme wordt hier al wat genormaliseerd. Maar niet alleen de PVV. Als je de VVD, NSC en BBB  hoort spreken over hoe zij het recht op het vrij uiten van een mening middels een demonstratie willen beperken, dan baart dat zorgen. Dan kun je vraagtekens zetten bij dat ‘houden aan de principes en regels van de rechtsstaat en de democratie’.

Daarmee kom ik bij het abnormale dat steeds normaler wordt gevonden. Daarmee kom ik bij het abnormale dat steeds normaler wordt gevonden. Het wordt blijkbaar al zo ‘normaal’ gevonden dat door ons verkozen volksvertegenwoordigers ‘afspreken’ dat ze zich aan de basisregels van de rechtsstaat en de democratie houden, dat de hoofdredacteur van een van onze toonaangevende kranten het achteloos opschrijft. Laat ik voorop stellen, het is normaal dat partijen zich eraan houden. Het is NIET normaal dat partijen die een regering willen vormen, hierover in gesprek gaan. Het is NIET normaal dat een ‘kabinetsverkenner’, in dit geval Plassterk, adviseert: “Te onderzoeken of er overeenstemming is of kan worden bereikt tussen de partijen PVV, VVD, NSC en BBB over een gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.” Dit adviseren is een hellend vlak. Hierover in een formatie in gesprek gaan, is een hellend, zoals ik al eerder schreef. Het lijkt erop dat inmiddels al niet meer door hebben dat dit een hellend vlak is. Dat ze niet meer in de gaten hebben dat ze van het vlak aan het vallen zijn. Het abnormale is al zo normaal geworden dat de hoofdredacteur van de Volkskrant bijna juichend constateert dat: “de deelnemers vastgelegd (hebben) dat ze zich houden aan de principes en regels van de rechtsstaat en de democratie.” Om precies te zijn.

Uitgelicht

Keizer, kleermaker en het kind

‘Hee, kijk, de keizer loopt in zijn blootje!’ Roept een kind in het sprookje De Nieuwe kleren van de Keizer van Hans Christian Andersen als de ijdele keizer in de zijn van alleen voor slimme mensen zichtbare stof gemaakte ‘nieuwe kleren’ showt.  Ik moest hieraan denken toen ik hoorde dat minister Van der Wal een door BBB-fractievoorzitter Van der Plas en door de NSC onderschreven ingediende motie om in Europa tegen de Natuurherstelwet te stemmen, met tegenzin ging uitvoeren.

Bron: Flickr

“Onze eerste prioriteit is het bestuur van Nederland te veranderen, te herstellen. Ons programma begint niet met oplossingen voor problemen, maar met oplossingen voor het bestuur.”  Aldus Pieter Omtzigt in het voorwoord van Tijd voor herstel. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief¸ het verkiezingsprogramma van NSC.  Die ‘oplossingen voor het bestuur’ worden in het eerste hoofdstuk van het verkiezingsprogramma verder uitgewerkt. Daar is te lezen: “Aan overheidsbesluiten stellen we de eis dat deze zorgvuldig tot stand komen, consequent worden uitgevoerd en kritisch worden getoetst. Hierbij dient het algemeen belang voorop te staan en de mens centraal.[1] En onder het kopje Het waarborgen van de democratie twee pagina’s verder, wordt het wat concreter gemaakt: “De regering en het parlement zijn verantwoordelijk voor integrale afwegingen in het algemeen belang van het land. De regering kan en moet uiteraard overleggen met relevante organisaties in de samenleving om goed beleid te kunnen ontwikkelen. Maar het parlement is geen stempelmachine voor akkoorden met sectortafels. Het afwegen van brede maatschappelijke belangen is voorbehouden aan de politiek.[2]  Hierbij wordt, door deze woorden vet af te drukken en te onderstrepen,  de nadruk gelegd op integrale afweging. Nog iets verder lees ik: “Belangrijke wetten zullen in detail behandeld worden en per artikel. Een kleine fout in een wetsartikel heeft immers grote gevolgen. De (Grond)wet zal zo gewijzigd worden dat aangenomen wetten in zijn geheel in werking moeten treden binnen een periode na aanname door de Staten-Generaal en dat suppletoire begrotingen alleen in absolute noodsituaties kunnen leiden tot uitgaven zonder instemming van de  Staten-Generaal.[3]” Met weer vet en cursief de woorden waarop volgens de partij de nadruk ligt. Punten waar ik me goed in kan vinden.

Op 29 februari 2024 in de Tweede Kamer in een interpellatiedebat betoogt Van der Plas dat minister Van der Wal niet tijdig voldeed: “aan het informatieverzoek om de Impact Assessment Natuurherstelverordening naar de Kamer te sturen.”  Tijdens dit debat diende Van der Plas, ondersteund door NSC-Kamerlid Hertzbergen een motie in die: “verzoekt de regering om in de Raad van Ministers tegen de Natuurherstelverordening te stemmen; verzoekt de regering om een blokkerende minderheid te zoeken ter ondersteuning.[4] Een verzoek om in Europa tegen de Natuurherstelverordening te stemmen. Dit in een debat dat niet ging over die verordening maar over het al dan niet tijdig krijgen van informatie. Op 5 maart 2024 werd die motie in stemming gebracht en met een grote meerderheid aangenomen. Waarschijnlijk tot groot genoegen van de indieners. De Natuurherstelverordening is inhoudelijk echter nog steeds niet besproken.

Beste meneer Omtzigt, hoe serieus moeten we u nemen als u ervoor pleit dat ‘alle overheidsbesluiten zorgvuldig tot stand moeten komen’? Als u betoogt dat het parlement verantwoordelijk is voor een integrale afweging in het algemeen belang van het land’? Als u ervoor pleit om ‘belangrijke wetten in detail te behandelen? En als u vervolgens met uw hele fractie instemt met een motie om tegen iets te zijn zonder dat er eerst een inhoudelijk debat over is gevoerd?


[1] Tijd voor herstel. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief, pagina 7

[2] Idem, pagina 9

[3] Idem, pagina 11

[4] https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/plenaire_verslagen/detail/2023-2024/46#fea4ecc7

Uitgelicht

Niet standpunten maar identiteit

“De kiezers van de PVV stemmen op de PVV vanwege de standpunten. Dat moet je er altijd even bij zeggen, omdat het een tijdje in de mode is geweest om ze andere motieven toe te kennen.” Aldus Sheila Sitalsing in een column in de Volkskrant. In die column verbaast ze zich over Wilders’. Terwijl er nog niet eens is onderhandeld: “heeft Wilders nu al driekwart van zijn verkiezingsprogramma publiekelijk uit het raam moeten gooien. Er is elke week wel een draai, zo veel inmiddels dat hij er duizelig van moet zijn.”  maar om dat gedraai gaat het mij niet. Het gaat mij om de uitspraak dat mensen op de PVV stemmen vanwege de standpunten van die partij. Zou het werkelijk?

Stemmen mensen op een partij vanwege de standpunten van die partij? Ja, is het populaire antwoord. Bij verkiezingen bestudeer je de programma’s van de partijen, je wikt en weegt en bepaalt vervolgens welke partij het beste aansluit bij jou standpunten en dat is de partij waar je op stemt. Maar gaat het werkelijk zo? Het Nederland van de twintigste eeuw werd gekenmerkt door het begrip verzuiling. Het was de periode waarin wat we, in navolging van de politicoloog Arend Lijphart, de ‘pacificatie-politiek noemen, hoogtij vierde. 

Eigen foto

Nederland kende drie grote zuilen: “De drie zuilen kwamen voort uit de geestelijke stromingen van het Rooms-Katholicisme, het Humanisme en de Hervorming.[1] Binnen deze zuilen liepen sociaaleconomische scheidslijnen. Cru gezegd kende Nederland drie parallelle samenlevingen die weinig met elkaar hadden. Als katholiek ging je naar een katholieke school. Lag je in een katholiek ziekenhuis. Voetbalde je katholiek. Was je bij een katholieke vakbond of werkgeversvereniging. Vlogen je duiven katholiek. En stemde je katholiek. Voor protestanten gold, afgezien van dat mandement, hetzelfde. Je ‘karakter, talent en moraal’ deden er hooguit binnen ‘je eigen zuil’ toe. Als protestant kreeg je geen werk bij een katholieke werkgever. Huwelijken met andersgelovigen waren zeer zeldzaam. Immers: twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen.

Volgens Lijphart, en de geschiedenis geeft hem daarin gelijk, was “Het nationaal saamhorigheidsgevoel in Nederland (niet) sterk, maar sterk genoeg om aan de centrifugale neigingen van de zuilen weerstand te bieden.[2] Die saamhorigheid zag er als volgt uit: “De pacificatie-politiek was het proces, waarin de problemen die in de onderlinge betrekkingen tussen de zuilen grote spanningen opleverden, toch op vreedzame manier werden opgelost. Het was een proces van vredestichting en de schepping van een zekere mate van consensus tussen de zuilen, waar oorspronkelijk weinig consensus bestond. … De pacificatie-politiek heeft veel weg van politiek op internationaal niveau. In beide gevallen is de consensus gering en moeten alle strijdvragen door ‘nationale’ (of zuilen-) leiders worden onderhandeld. [3]  Een katholieke arbeider mocht dan wellicht overeenkomstige belangen hebben met een uit de algemene zuil. Die laatste behoorde dan bij het socialistische deel van de algemeen zuil, ze trokken niet samen op tegen de werkgever.

Voor de overgrote meerderheid van de kiezers, bestond kiezen uit het kleuren van het vakje van de partij van jouw zuil. Een katholiek stemde voor 1940 op de RKSP en na 1945 op de opvolger, de KVP en niet op een partij die voor de arbeiders opkwam.  Een protestantse ondernemer stemde op de CHU of de ARP en niet op een partij die voor ondernemers opkwam. Om het met een huidig begrip te beschrijven, het gros van de kiezers stemde op het belangrijkste kenmerk van hun identiteit en dat was hun religie. In de jaren zestig van de vorige eeuw, begon dit te veranderen. Voor steeds meer mensen werd het geloof een steeds minder belangrijk iets en de kerkgang liep terug. Mensen zochten naar een andere manier dan religie om zichzelf te omschrijven. Met name de op religie gebaseerde zuilen ondervonden hiervan de gevolgen. Tot de Kamerverkiezingen van  1963 haalden de drie grote op religie gebaseerde partijen, de KVP, ARP en de CHU steevast de helft van de zetels. In 1976 waren deze partijen gefuseerd in het CDA en behaalden nog maar een derde van de zetels en vanaf de jaren negentig werden dat er steeds minder.

Ik heb het niet onderzocht maar ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik schrijf dat die neergang geen gevolg is van kiezers die de partij verlieten vanwege de standpunten. De neergang is, naar mijn inschatting, veeleer een gevolg van uitsterven van hun traditionele kiezer. De ouderen die nog met de verzuiling waren opgevoed en trouw op de partij van hun zuil stemden, stierven successievelijk. Van een soortgelijke ontwikkeling is ook de PvdA het slachtoffer geworden. Een niet op religie gebaseerde partij die opkomt voor de arbeiders, zou wel moeten varen bij die ontkerkelijking en ontzuiling. Dat zou inderdaad zijn gebeurd als er voor de rest niets was veranderd. Vanaf het midden van de twintigste eeuw, begon het percentage mensen dat werkzaam was in de industrie te dalen van 42% van de bevolking naar onder de 20%. Het aantal mensen met ‘Arbeider’ als belangrijkste kenmerk van hun identiteit nam af.

‘Protestant’ of ‘arbeider’ voldoen tegenwoordig niet meer als beschrijving van je persoonlijkheid. ‘We’ moeten dus op zoek naar een andere manier om onszelf te beschrijven. Een andere manier om onze identiteit te bepalen. De Vandale geeft twee betekenissen voor identiteit: ‘gelijkheid: je identiteit bewijzen’. Bewijzen dat je de persoon bent voor wie je je uitgeeft’ en als tweede: ‘eigen karakter’. De eerste verklaring heeft te maken met je paspoort: is iemand de persoon die hij zegt dat hij is. Over het gebruik van het woord in deze betekenis gaat het hier niet. Als we het over de ‘… identiteit’ hebben, dan hebben we het over de tweede betekenis: karakter. Maar wat is karakter? De Van Dale geeft vier betekenissen. De eerste, ‘figuur of letterteken’, valt af dan resteren er nog drie. Als eerste ‘iemands eigenschappen, aard, inborst’. Als tweede ‘goede eigenschappen’. De laatste ‘het eigenaardige, typische’. Van Dale gebruikt de betekenis vooral gericht op individuen. Identiteit zegt iets over jou maar ook over de anderen. Of zoals de Vlaamse psycholoog Paul in zijn boek Identiteit schrijft: “het verschuivende beeldscherm van de buitenwereld, die steevast als spiegel voor die identiteit fungeert.[4]” Dus de vraag hoe het ‘ik’ zich verhoudt tot de ‘buitenwereld’. Dat verhouden tot de buitenwereld betekent bepalen bij welke groep je hoort en bij welke groep je niet hoort.

Hoe sturend de groep is waar je jezelf bij vindt horen, maakt Lilliana Mason duidelijk in haar boek Uncivil  Agreement. How politics became our identety. Mason levert, zoals ze schrijft, voor de Verenigde Staten: “het bewijs geleverd van de huidige staat van sociale polarisatie, waarin onze politieke identiteiten rondjes draaien om onze beleidsvoorkeuren in het aansturen van onze politieke gedachten, emoties en acties[5]alhoewel haar boek de huidige staat van de politiek in Amerikaanse samenleving probeert te verklaren, kan het ook een licht schijnen op Nederland.

Mason geeft een verklaring voor de ontstane bijna onbestuurbaarheid van de Verenigde Staten. “Hoewel het de aard van mensen is om zichzelf in te delen in op zichzelf staande groepen en de aard van die groepen is om verdeeldheid en conflicten te veroorzaken, worden maatschappijen gekenmerkt door het grote aantal verschillende groepsindelingen. Hoe meer verdeeldheid, hoe vrediger en coöperatiever een samenleving kan zijn.[6] Door die verschillende groepen was er altijd wel een productieve meerderheid te vinden bestaande uit politici uit beide grote partijen. Wat zij in de Verenigde  Staten constateert is dat die verschillende groepen de afgelopen jaren steeds mee ‘in lijn’ zijn gevallen met partijlijnen en er in toenemende mate maar een groepsverdeling ontstaat: Republikeins versus Democratisch. Gevolg hiervan is dat productieve meerderheden op inhoud wellicht nog wel mogelijk zijn maar er niet gaan komen omdat de partij die aan de macht is wint en de andere verliest. Dat is precies wat we de afgelopen maanden zagen rond migratie. Inhoudelijk was er een akkoord, maar het kwam er niet omdat Biden dan zou winnen en die winst zou de Republikeinse ster (van in dit geval Trump) verbleken.

Het antwoord op een identiteitsvraag wordt door de groep gegeven. “Jij bent een trotse Duitser.”  Dat antwoord kreeg ‘Hans’, de fictieve persoon in Francis Fukuyama’s boek Identiteit. Waardigheid, ressentiment en identiteitspolitiek in de negentiende eeuw als antwoord op de vraag ‘wie ben ik’. En dat werd nader ingevuld met: “ erfgenaam van een oude cultuur, door je gemeenschappelijke taal verbonden met al die miljoenen andere Duitsers her en der in Midden- en Oost Europa.[7] Duits kan hierbij afhankelijk van de plek worden vervangen door Frans, Nederlands enzovoorts.

Door het wegvallen van ‘protestant’ of ‘arbeider’ moesten mensen op zoek naar een nieuwe beschrijving van hun identiteit. Daarbij zijn er twee mogelijkheden. Kwame Anthony Appiah beschrijft ze in een interview met de Volkskrant . De eerste is een lichte identiteit: “Het is de kunst je niet in dat verhaal vast te bijten en je identiteit flexibel te houden, om onnodige polarisatie tussen bevolkingsgroepen te vermijden.”  De andere is een zware, uitsluitende vorm van identiteit: “Als je een nationale identiteit bouwt die doet alsof iedereen al duizend jaar in Nederland woont, sluit je mensen uit die niet ergens anders naartoe zullen gaan. Maar het is perfectly fair om bijvoorbeeld te zeggen: Nederland is een land dat niet wordt gedefinieerd door religie.’” 

De oude ‘verzuilde’ identiteiten waren zwaar en uitsluitend. De periode sinds het wegvallen ervan kenmerkte zich door, om  Mason te aan te halen: “grote aantal verschillende groepsindelingen.”  Maar net als in de Verenigde Staten, lijken in Nederland die verschillende groepsindelingen in toenemende mate in lijn te vallen met politieke hoofdstromingen. Ik zeg bewust hoofdstromingen en niet partijen want in tegenstelling tot in de Verenigde Staten met twee partijen, kent Nederland een keur aan partijen. Die hoofdstromingen zijn aan de ene kant nationalistisch en conservatief en aan de andere kant internationalistisch, individualistisch en progressief.

Polarisering die, naar mijn mening, een gevolg is van aan de ene kant het ‘Nederlandse identiteitsnationalisme’ en aan de andere kant het intersectionele denken over identiteit. Beide manieren van denken zorgen ervoor dat identiteit zwaar en uitsluitend wordt. Voor identiteitsnationalisten tellen alleen de ‘echte Nederlanders’ en tot die groep behoor je alleen als je het met hen eens bent. Voor intersectionele identiteitsdenkers tel je alleen als je ‘geen privilege’ hebt. Beide manieren van denken trekken als waren het magneten aan die  verschillende groepsindelingen. En daarbij harmoniseren de standpunten van mensen naar de extremen toe en zorgen ervoor dat de twee hoofdstromingen steeds verder polariseren. De eigen opvattingen worden aangepast aan de groep waartoe ze behoren.

Het grote risico van deze ontwikkeling is in de Verenigde Staten al naar voren gekomen en dat is dat de groepen steeds vijandiger tegenover elkaar staan en het algemene belang ondergeschikt raakt aan de ‘winst’ van de eigen partij. Neem voorbeeld van het migratieakkoord dat er niet kwam dat ik hierboven al noemende, maar ook: “een wet om de prijzen van medicijnen te limiteren, een verkiezingsbelofte van Donald Trump in 2016,” Dat door de regering Biden ingediende voorstel: “kreeg van de Republikeinen geen enkele steun,” zoals de Volkskrant in haar Commentaar schrijft.In Nederland zien we ook al ontwikkelingen in die richting. Een voorbeeld hiervan is het op voorhand al niet in zee willen gaan van bijvoorbeeld de VVD en NSC met de combinatie GroenLinks/PvdA en de verkettering Frans Timmermans de leider van die combinatie.

Tijd om ‘identiteit’ minder belangrijk te maken. Tijd om de nationale identiteit inclusief te maken op de lichte ‘Appiah’ manier en dus: “je identiteit flexibel te houden, om onnodige polarisatie tussen bevolkingsgroepen te vermijden.” In plaats van je vast te bijten:  “in dat verhaal,” waarbij je er pas bij hoort als je: “duizend jaar in Nederland woont.” Maar ook tijd om te stoppen met je identiteit beschrijven als een verzameling ‘kruispunten’ van onveranderlijke kenmerken van iemand, zoals man, zwart, hetero, cis enzovoorts met de bijbehorende machtsstructuren maar de persoon als geheel te zien.

Het waren, naar mijn mening, niet de standpunten van Wilders die kiezers op hem deden stemmen, maar de groep waartoe ze naar eigen gevoel behoorden. De groep die hen een half jaar eerder op de BBB deed stemmen, in 2019 op de FvD van Baudet en in 2021 op de VVD. Die laatste partij loopt een groot risico op een splitsing tussen de twee vleugels die de partij van oudsher in zich combineert namelijk de conservatieve en de liberale. Die laatste is van oudsher internationalistisch en gericht op individuele ontplooiing en dat staat haaks op de kant die de partij op is gegaan. Dat het niet om de standpunten ging lijkt te worden bevestigd door peilingen die laten zien dat hij nog meer zetels zou krijgen ondanks het ‘in de koelkast’ zetten van driekwart van zijn programma.


[1] A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek,, pagina 29

[2] Idem, pagina 99

[3] Idem, pagina 99

[4] Paul Verhaeghe, Identiteit, pagina 14

[5] Lilliana Mason, Uncivil agreement. How politics became our identity,  pagina 16 (eigen vertaling)

[6] Idem 24 (eigen vertaling)

[7] Francis Fukuyama, Identiteit. Waardigheid, ressentiment en identiteitspolitiek, pagina 91

Uitgelicht

‘Pleisters plakken op een botbreuk’

Op 1 februari 2024 trad de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen in werking. De wat? Denk je wellicht. De wet wordt ook wel de Speidingswet genoemd. Een wet met als doel om te voorkomen dat het aanmeldcentrum voor asielzoekers in Ter Apel te vol raakt. Om dat te voorkomen worden gemeenten verplicht om asielzoekers op te vangen. Een bijzondere wet voor een bijzonder probleem.

Bron: Flickr

Eerst de wet. De wet bepaalt dat de minister iedere twee jaar aangeeft hoeveel plekken voor asielopvang er moeten zijn en hoeveel plekken iedere provincie en  gemeente moet realiseren. De verdeling per gemeente is grof naar rato van het aantal inwoners. Grofweg omdat er ook rekening wordt gehouden met de sociaal economische status van de inwoners van een gemeente. In het kort betekent dit dat gemeente A met 100.000 inwoners die gemiddeld een hoger inkomen hebben dan gemeente B met 100.000 inwoners, meer asielzoekers moet opvangen. De gemeente heeft vervolgens ongeveer anderhalf jaar om die plekken te realiseren. Gemeenten moeten hun oplossing aan de commissaris van koning aanbieden en die biedt het totale provinciale pakket aan de minister aan. Voldoet het aan de wensen van de minister dan wordt het vastgesteld. Voldoet het niet omdat er te weinig plaatsen worden gerealiseerd, dan kan de minister gemeenten het aantal te realiseren plaatsen opleggen. Een bijzondere procedure omdat er drie overheden bij zijn betrokkenen. Dat lijkt mij in ieder geval één overheid teveel. Tot zover de wet. Over naar het probleem.

Ja, wat is het probleem? Is dat werkelijk dat er in ‘Ter Apel’ mensen op het gras moesten slapen? Ja, dat is een probleem en vooral een schande dat mensen die bescherming aan ons vragen, geen fatsoenlijk dak boven hun hoofd kunnen aanbieden. Een schande omdat afgelopen jaar gemiddeld 1.000 mensen per week zich melden om asiel aan te vragen. Op jaar basis meldden zich in 2023 ongeveer 48.500 mensen voor een asielaanvraag. Van dat aantal zijn er 10.000 een ‘nareisaanvraag’. Met een nareisaanvraag kan een asielzoeker en machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinsleden aanvragen (echtgenoot, partner, kind,  pleegkind of ouders als de aanvragen op het moment van zijn aanvraag jonger was dan 18 jaar. Als alles goed gaat, dan hoeven die nareizigers geen gebruik te maken van een opvangplek. Zij kunnen immers bij degene gaan wonen die hen heeft laten nareizen. Volgens de wet moet een asielaanvraag binnen een half jaar tot een besluit leiden. Dat besluit kan zijn: een asielstatus of geen status en het land verlaten. Hoe sneller je weet of je kunt blijven, hoe eerder je je leven weer kan oppakken. De Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) die de aanvraag behandelt, kan de beslistermijn verlengen met maximaal 9 maanden. Dat kan als de aanvraag complex is.

Met een beslistermijn van een halfjaar moeten er, om de 40.000 ‘eerste aanvragers’ op te vangen, 20.000 opvangplekken zijn. Maar dan moet alles perfect lopen en moeten er geen complexe aanvragen zijn. Omdat niet alles perfect loopt en er ook complexe gevallen zijn, moeten er meer opvangplekken zijn. Met 30.000 zou je het dan wel moeten redden. Reguliere COA-locaties op dit moment plek voor 33.415 opvangplekken[1]. Dus er zouden voldoende plekken moeten zijn. Waar gaat het fout? Waarom zitten er nog bijna 34.000 mensen in een nood- of andere vorm van opvang? En waarom krijgen gemeenten nu de opdracht om medio 2025 96.000 opvangplekken te realiseren? Dat zijn er 50.000 meer dan dat in 2023 mensen asiel aanvroegen. Waarom moeten er ruim drie keer zoveel opvangplekken worden ingericht dan nodig zijn als alles redelijk goed loopt.

Met dat ‘als alles goed gaat’ komen we bij de centrale vraag? Gaat alles goed? Dat er mensen op het gras moesten slapen in Ter Apel, maakt duidelijk dat niet alles goed gaat en dat er dus actie nodig is. Die actie is de Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen geworden. Omdat gemeenten onvoldoende locaties aanboden om asielzoekers op te vangen, is er nu een wet gekomen die hen verplicht om voldoende plekken aan te bieden. Een passende oplossing voor het probleem? Het korte antwoord op deze vraag is NEE.  Het antwoord is NEE omdat het verkeerde probleem wordt aangepakt. Dat er mensen buiten sliepen in  Ter Apel was een probleem maar is niet hét probleem. Het is een gevolg van het eigenlijke probleem. Of beter gezegd, de eigenlijke problemen want er zijn er meer.

Zoals al aangegeven kan de beslistermijn met negen maanden worden verlengd als het een complexe aanvraag betreft. De termijn kan echter ook worden verlengd als er plotseling zeer veel mensen asiel aanvragen. In september 2022 heeft de regering besloten om de termijn standaard met die 9 maanden te verlengen. Dit vanwege een verhoogde instroom en personeelstekort bij de IND. Het aantal in 2023 is vergelijkbaar met 2022 en ongeveer 10.000 meer dan het gemiddelde over de afgelopen tien jaar. Personeelstekort dat ertoe leidde dat de termijn van een halfjaar zeer vaak overschreden werd en dat leidde er weer toe dat er dwangsommen voor te laat besluiten moesten worden uitbetaald. En daarmee komen we bij het eerste probleem: personeelstekort bij de IND. Gevolg hiervan is wel dat het leven van een asielzoeker in ieder geval een jaar en drie maanden op pauze staat.

Dat probleem is niet nieuw. Al in februari 2020 constateerde onderzoekers dat het grootste probleem van de IND een tekort aan besliscapaciteit is. En nu, vier jaar verder, is er nog steeds een tekort aan besliscapaciteit. Zorgen voor meer besliscapaciteit, zou je dus zeggen. Volgens de IND, in een schrijven van maart 2023, gaat dat niet helpen: “Meer medewerkers werven is zowel op korte als lange termijn geen oplossing. De IND zet in op werving van mensen die het hoor- en beslisproces kunnen ondersteunen. Maar om dat werk zelfstandig en zorgvuldig te kunnen doen is een intern opleidingstraject van negen maanden tot een jaar noodzakelijk. De capaciteit die de IND op dit moment inzet op werving en selectie, begeleiding van nieuwe collega’s en opleiding is groot en zorgt ervoor dat ervaren medewerkers niet ingezet kunnen worden voor horen en beslissen.”  En antwoord met een hoog gehalte aan ‘dweilen met de kraan open’.

Natuurlijk kan de winkel niet helemaal worden gesloten tijdens de verbouwing, in dit geval het opleiden van nieuwe beslissers. Maar toch. De IND geeft in het schrijven van maart 2023 aan: “22.000 beslissingen te nemen op asielaanvragen in de algemene en verlengde asielprocedure (spoor 4). Daarnaast kan de IND beslissen op enkele duizenden aanvragen van veilige landers en Dublin claimanten.” Als ik de cijfers van het CBS mag geloven, zijn er in 2022 bijna 30.000 verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend. Dat moeten er 50% meer worden, dus 50% meer beslissers. Laat ik voor het gemak rekenen met een jaar opleiding. Als we 10% van de beslissers inzetten voor opleidingen en ieder beslisser kan in die periode vijf aspirant beslissers begeleiden. Dan is na één jaar het benodigde aantal beslissers bereikt. Sinds de constatering van de onderzoekers in 2022 zijn vier jaar verstreken. Voldoende tijd om dat probleem te hebben opgelost lijkt mij.   

Daarmee zijn we er nog niet. Er is nog een tweede probleem. Het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) vangt nu zo’n 67.000 mensen op, de 33.000 in reguliere opvangcentra en de rest in nood- en andere opvangvoorzieningen. Van de 67.000 hebben er zo’n 17.500 een asielstatus[2]. Deze mensen wachten op reguliere huisvesting maar omdat die er niet voldoende is, blijven ze een opvangplek bezetten. Voor deze mensen duurt het nog langer voordat ze hun leven weer kunnen oppakken.

En daarmee komen we bij het tweede probleem: woningnood. Een probleem waar niet alleen statushouders mee te maken hebben. De Wet gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen biedt geen oplossing voor deze problemen. De wet maakt er in 340 gemeenten, in twaalf provincies gemeenten  en bij één rijksoverheid ambtenaren aan de slag gaan met ‘pleisters plakken op een botbreuk’. Pleisters omdat als dit werk niet leidt tot één extra beslisser bij de IND en ook niet tot één extra woning in een gemeente. Sterker nog, het zou er wel eens toe kunnen leiden dat de korte termijn de lange in de wielen gaat rijden. Een voorbeeld: een oud bejaardenhuis staat op de nominatie om gesloopt te worden om plaats te maken voor een flink aantal sociale huurwoningen. Om nu te voldoen aan de ‘opvangopgave’ wordt besloten om in het pand asielzoekers op te vangen voor een periode van vijf jaar, want dat is wat de minister ziet als structurele opvang’. Dat betekent dat het bouwplan voor die sociale huurwoningen nog minstens vijf jaar op zich laat wachten en de woningzoeker nog minstens zeven jaar. Sociale huurwoningen waar ook enkele van die 17.000 statushouders die nog in een COA-opvang zitten, een nieuw leven zou kunnen opbouwen. Een probleem waar gemeenten mee aan de slag zijn maar waarbij ze tegen verschillende problemen aanlopen die het probleem uiterst complex maken.

Een wet die niet bijdraagt aan het oplossen van de problemen is een verkeerde wet. Er is geen wet nodig om de problemen op te lossen. Er zijn mensen nodig bij de IND die ervoor zorgen dat er binnen een halfjaar wordt besloten. En er zijn huizen nodig om de woningnood op te lossen. Laten we ons op die problemen concentreren in plaats van energie en menskracht weg te laten vloeien naar een schijnoplossing. Een schijnoplossing waar politiek Den Haag meer dan een jaar tijd en energie heeft besteed.


[1] https://www.coa.nl/nl/lijst/capaciteit-en-bezetting

[2] https://www.coa.nl/nl/lijst/capaciteit-en-bezetting

Uitgelicht

Morele ambitie

Rutger Bregman breekt in een artikel bij De Correspondent een lans voor morele ambitie: “de wil om de wereld drastisch te verbeteren. Om je carrière te wijden aan de grote problemen van onze tijd, of het nu gaat om klimaatverandering of kindersterfte, belastingontduiking of de volgende pandemie. Het is het verlangen om het verschil te maken, en iets achter te laten wat er werkelijk toe doet.” Dat klinkt geweldig en makkelijk: je carrière wijden aan grote problemen van onze tijd en zo moreel het goede doen. De titel boven het artikel maakt in het kort duidelijk wat er volgens Bregman moet gebeuren: “Het is tijd om onze definitie van succes te veranderen. Het is tijd voor morele ambitie.”  Ik worstel met het begrip ‘morele ambitie’.

Bron: Wikiwijs

Volgens Bregman wordt succes nu financieel gedefinieerd en dat culmineert in de Quote500 een lijst die, zo schrijft hij: “ook vorig jaar weer gedomineerd door erfgenamen (die zelf niks bereikt hebben), pandjesbazen (die hun centen op een doodsaaie manier verdienen), flitshandelaren (die niets toevoegen aan de samenleving), olie- en gasverkopers (die dankzij de oorlog in Oekraïne een topjaar draaiden) en in Monaco woonachtige sporters (die te beroerd zijn om belasting te betalen in Nederland). Bregman eindigt zijn betoog met de vraag: “Wat zijn volgens jullie de beste voorbeelden van Nederlandse ondernemers met morele ambitie?”  Hij geeft enkele voorbeelden van ondernemers met morele ambitie. De eerste: “ investeert in risicovolle maar veelbelovende innovaties, zoals CO-vrij cement, vleesvervangers en gigabatterijen.” Een andere wil een: “revolutie in de landbouw. “ te bereiken door het brouwen van: “de eiwitten die in vlees zitten met behulp van microben, wat veel duurzamer is dan de huidige vleesindustrie.”  Weer een andere heeft: “een platform voor sociaal ondernemerschap, en )…) een fonds vol idealistisch durfkapitaal voor knetterambitieuze ondernemers met systeem veranderende innovaties.. De laatste heeft: “een bedrijf dat werkt aan neussprays met antistoffen tegen griep en corona. Als dat lukt, hebben we een geweldig nieuw wapen in de strijd tegen de volgende pandemie.”  

Moreel heeft volgens de Van Dale twee betekenissen: “iemands innerlijke krachten als een geheel beschouwd” en als tweede: “gegrond op het innerlijk gevoel van goed en kwaad.” Dezelfde Van Dale geeft “streven, = eerzucht”  als betekenis voor ambitie. Ambitie, eerzucht, is iets waar een persoon naar streeft. Femke Bol heeft de ambitie om Olympisch kampioen te worden op de 400 meter hardlopen met en/of zonder horden. Als ik zou zeggen dat het mijn ambitie is dat Bol die Olympische titel haalt, dan zou je me meewarig aankijken. Ik heb in tegenstelling tot Bol, immers niet de mogelijkheden om die ambitie te verwezenlijken. Ambitie is iets persoonlijks. Mijn ambitie is om ooit dat perfecte artikel te schrijven waar iedereen naar verwijst. Moreel in de eerste betekenis van innerlijke kracht, kan Bol, en ook mij, helpen bij het nastreven van onze ambities. En in de tweede betekenis van het woord streef je die ambitie na op een manier die past binnen je gevoel van goed en kwaad. Voor Bol is dat, hoop ik, geen verboden middelen gebruiken.

Bregman combineert de twee woorden tot morele ambitie en dat definieert hij als: “de wil om de wereld drastisch te verbeteren. Om je carrière te wijden aan de grote problemen van onze tijd, of het nu gaat om klimaatverandering of kindersterfte, belastingontduiking of de volgende pandemie. Het is het verlangen om het verschil te maken, en iets achter te laten wat er werkelijk toe doet.” Ambitie niet gericht op jezelf maar op een betere wereld en daar begint mijn worsteling. Morele ambitie, zoals Bregman het formuleert, is nadenken over rechtvaardigheid. Over rechtvaardigheid en hoe dat te bepalen, woedt al eeuwen een filosofisch debat dat ik hier samenvat. Ik doe dit vooral aan de hand van het boek Rechtvaardigheid van de politiek wetenschapper Michael J. Sandel. Sandel weet in dit boek op een heldere wijze en gelardeerd met voorbeelden, de dilemma’s rond het denken over rechtvaardigheid en de belangrijkste stromingen die hierin een rol spelen, te schetsen. Sandel onderscheidt drie benaderingen van rechtvaardigheid. Als eerste een benadering die ervan uitgaat dat iets rechtvaardig is als het totale welzijn ermee wordt gemaximaliseerd, deze stroming wordt utilitarisme genoemd. Een tweede benadering verbindt rechtvaardigheid aan deugdzaamheid en een goede manier van leven. De laatste een stroming die rechtvaardigheid koppelt aan vrijheid.

Hoofdpersoon in dit verhaal is korporaal Marcus Lutrell. Lutrell leidde een groep special forces op een missie in Afghanistan. Die missie liep gruwelijk fout en Lutrell was de enige van zijn team die het overleefde. De film Lone Survivor is gebaseerd op de ervaringen van Lutrell. In het kort het verhaal van Lutrell en dus het plot van de film. Lutrell en zijn groep, in totaal vier personen, worden op pad gestuurd om een hoge talibanleider te volgen en aan te houden. Zij signaleren de leider in een dorpje in een vallei. De talibanleider is niet alleen, hij wordt omringd door een grote groep strijders. Lutrell en zijn groep observeren het dorp vanaf een berg die uitziet over de vallei waarin het dorpje ligt. Alles gaat goed totdat er een kudde schapen begeleid door twee mannen en een jongen van veertien dwars door hun posities loopt. Lutrells groep neemt de drie herders gevangen. Dat leidt tot problemen. Wat moeten ze doen met de twee herders? Ze zien drie mogelijkheden: de herders meenemen, de herders vrijlaten of ze doodmaken. Ze meenemen op hun missie gaat niet omdat ze daarvoor een man van hun groep moeten opofferen. Als ze de herders vrijlaten dan lopen ze het risico dat de herders de taliban waarschuwen en komt hun missie in gevaar. De laatste optie, het doden van de herders, is ook al zoiets. Mag je onschuldige mensen doden? De stemmen staken tussen doden en vrijlaten en omdat Lutrell de hoogste in rang is geeft zijn stem de doorslag en worden de herders vrijgelaten. Dit leidt tot de dood van de drie collega’s van Lutrell en nog 16 andere Amerikanen die hen in een helikopter probeerden te redden. Hoeveel Taliban erbij omkwamen is niet bekend, in de film waren het er heel veel want ze vielen bij bosjes. Lutrell had achteraf spijt van zijn beslissing: had ik de drie maar gedood, dat had veel levens gespaard.

Met die redenering van Lutrell komen we bij de eerste stroming in het denken over rechtvaardigheid, het utilitarisme. De ‘uitvinder’ van deze manier van denken en deze stroming is Jeremy Bentham. Het utilitarisme stelt, om Sandel te citeren:”… dat de morele kwaliteit van een handeling uitsluitend afhangt van de gevolgen dat handelen. Juist handelen is datgene doen waar, alles bij elkaar genomen, de beste situatie uit voortkomt.[1]” De intentie waarmee je handelt doet er niet toe, het resultaat wel. Als door mijn handelen, bijvoorbeeld het stelen van een zak appels, het totale geluk toeneemt, dan is dat stelen rechtvaardig. De liberale rechtvaardigheidsdenker Rawls beschrijft utilitarisme in zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid als volgt:”… het goede wordt onafhankelijk van het juiste gedefinieerd, en daarna wordt het juiste gedefinieerd als datgene wat het goede maximaliseert.[2] Kern van de utilitaristische benadering is dat een verdeling rechtvaardig is als die zorgt voor het grootste totale geluk. Het utilitarisme gaat ervan uit dat een mens streeft naar zoveel mogelijk genot en zo min mogelijk pijn. Geluk is datgene wat tot genot leidt en pijn vermijdt. Als we dit voor een samenleving willen bepalen dan moeten we de individuele geluksommen optellen. Lutrell telt achteraf de doden en concludeert dat de keuze om de herders te doden maar tot drie doden had geleid tegen de 19 Amerikanen en vele talibanstrijders nu. Al denk ik dat Lutrell die laatste niet meetelt. 

Het optellen van geluk lijkt makkelijk. Maar toch, hoe vergelijk je het geluk of de pijn van het ene met het andere. Met andere woorden, hoe meet je hoeveel geluk een kopje koffie brengt? En brengt een kopje koffie iedere keer evenveel geluk? Brengt een kopje koffie iedereen trouwens evenveel geluk? En dan hebben we het alleen nog maar over een kopje koffie. Hoe meet ik het geluk van dat kopje koffie met een kopje thee of met het kopen van een nieuwe blouse, met een knuffel van mijn dochter, de homerun van mijn zoon? Met andere woorden wat is de gemeenschappelijke munteenheid van geluk en hoe bepalen we hoeveel geluk een activiteit brengt? Dat is een zeer lastige vraag.

Economen lossen dit op door alles een geldelijke waarde te geven. Het geluk van het kopje koffie is de prijs die je ervoor betaalt. Het totale ‘geluk’ van de samenleving is daarmee gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp). Voor producten is dat eenvoudig: prijs maal hoeveelheid. Voor diensten wordt dit al wat lastiger. Bovendien gaat dit denken ervan uit dat geluk en het hebben van geld hetzelfde zijn en dat meer geld dus ook meer geluk betekent. Geluk wordt in deze benadering gelijk gesteld met zoveel mogelijk inkomen voor de totale samenleving. Groei van het bbp betekent dan ook een toename van het totale geluk en is daarmee nastrevenswaardig. Door geld en de groei van het bbp te gebruiken wordt een belangrijk probleem van het utilitarisme opgelost. Al is het de vraag of er werkelijk sprake is van een oplossing. Zeker omdat veel zaken die geluk brengen niet worden meegewogen en geteld. De knuffel van mijn dochter telt bijvoorbeeld niet. Maar ook gelijksoortige activiteiten worden verschillend gewogen. Als ik mijn kinderen thuis opvoed, dan wordt dit niet in geld uitgedrukt en telt het niet mee bij het bbp. Breng ik ze naar een kinderopvang, die voor een deel dezelfde activiteit vervult, dan telt het wel mee. Zo ook de zorg voor mijn hulpbehoevende buurman, als ik dat gewoon als buurman doe dan heet het mantelzorg en heeft het geen economische waarde, doe ik het als medewerker van een zorginstelling, dan weer wel. Het cement van onze samenleving, de zorg voor elkaar en dat wat wij vrijwillig voor elkaar doen, telt niet mee. Zouden al die vrijwilligers stoppen dan zou dat kunnen leiden tot een forse toename van het aantal ongelukkige mensen en zo tot een stijging van de zorgkosten als dat al dit werk door professionals gedaan gaat worden. Op die manieren gaat het ineens wel meetellen. Rutger Claessen ziet deze tekortkoming in zijn boek Het huis van de vrijheid vanuit een geheel andere invalshoek als hij kijkt naar de verdeling tussen werk en vrije tijd. Hij komt daarbij tot de conclusie dat: “Veel van wat wij in onze vrije tijd doen (..) noodzakelijk (is), en dus eigenlijk arbeid. Met alle activiteiten die nodig zijn om ons huishouden draaiende te houden en onszelf de nodige verzorging te geven (eten, drinken, slapen) zijn we heel wat uren zoet. Die uren worden niet als ‘arbeid’ beschouwd in het kader van een officiële baan, maar dat is eigenlijk ten onrechte.[3] Zijn geld en het bbp-denken daarmee niet gemankeerde maatstaven voor het wegen van geluk en pech en dus voor het bepalen van rechtvaardigheid? Probleem voor het utilitarisme is dat er geen andere maatstaven zijn.

Dan maar terug naar geluk als maatstaf zoals in Bhutan? Ook dat kan problemen opleveren. Sandel geeft een voorbeeld waarmee Bentham speelde: “Een plan ter verbetering van het ‘bestuur over de armen’. … Benthams uitgangspunt was dat de confrontatie met bedelaars op straat het geluk van voorbijgangers op twee manieren vermindert. Bij teerhartige zielen veroorzaakt de aanblik van een bedelaar de pijn van het medeleven, bij hardvochtigere mensen de pijn van walging. In beide gevallen vermindert de ontmoeting met bedelaars het welbevinden van het publiek op straat. Daarom stelde Bentham voor om bedelaars van de straat te verwijderen en ze in een werkhuis op te sluiten.[4] Het juiste is voor Bentham het totale geluk en als dat groter is als we de bedelaars in werkhuizen opsluiten alwaar ze met het werk dat ze verrichten hun kost en inwoning betalen dan is juiste om ze in die werkhuizen op te sluiten. Ook al betekent dit een toename van het ongeluk van de bedelaars. De redenering van Bentham voelt toch ongemakkelijk. Mensen die niets hebben gedaan opsluiten en verplicht tewerk stellen zien als juist, dat kan niet goed zijn? Dit bezwaar raakt de stroming die rechtvaardigheid verbindt aan de goede manier van leven.

Daarmee komen we bij de tweede stroming in het denken over rechtvaardigheid. De stroming die rechtvaardigheid met het goede verbindt. Daar waar Bentham eerst het goede bepaalde en vervolgens alles wat het goede vergroot juist is, vallen voor deze denkers over rechtvaardigheid het goede en het juiste samen: het goede doen is het juiste. Terug naar Lutrell. Zijn verhaal bevat twee momenten waarop er wordt geredeneerd vanuit rechtvaardigheid als het goede doen. Als eerste als Lutrell het besluit neemt om de herders te laten lopen. Het voelde voor Lutrell niet goed om mensen te vermoorden die, tenminste voor zover Lutrell kon overzien, niets verkeerd hadden gedaan. Het goede  en dus juiste was de herders te laten gaan. Immers hoe rechtvaardig je het doden van onschuldige mensen? Met ‘zij hadden ons kunnen verraden en dan …’ hoef je bij een rechter niet aan te komen. Dit is waarom het ook zo moeilijk is om iemand te veroordelen voor terrorisme als er nog niets is gebeurd. Het tweede moment komt aan het einde van de film. De zwaar gewonde Lutrell is op de vlucht voor de taliban en wordt gevonden door een Afghaanse dorpeling. Die dorpeling neemt hem mee naar zijn dorp en verzorgt zijn wonden. De taliban ontdekt dat en de leider stuurt een boodschapper naar het dorp met de boodschap: lever die Amerikaan uit of we komen hem, desnoods met geweld, halen. De Afghaan en zijn mede dorpelingen twijfelen geen moment. Zij hebben Lutrell als gast opgenomen in hun dorp en gastvrijheid betekent dat je je gast beschermt tegen gevaren. Daarop voegt de taliban de daad bij het woord en bestormt het dorp met grof geweld. De dorpelingen verdedigen zich en worden uiteindelijk geholpen door Amerikaanse troepen. De Afghaan had hen geïnformeerd dat zij een gewonde collega verzorgden. Ook voor deze Afghaan en zijn dorp vallen het goede en het juiste samen.

Twee voorbeelden van rechtvaardigheid uitgelegd als dat doen wat goed is. Mooi denk je nu, dan is duidelijk wat rechtvaardig is. Maar is dat goede wel altijd het juiste om te doen? Zo makkelijk is het niet. Want wie bepaalt wat goed en daarmee ook wat fout is? Wat de ene persoon of groep goed vindt, kan voor een andere groep fout zijn. Het christendom, net als de meeste andere religies, is een stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede. Alleen zijn er veel heilige oorlogen door christenen gevoerd. Oorlogen waarbij het doden van andersgelovigen werd gesanctioneerd omdat God het wilde en god wil toch het goede? De taliban in Lutrells geschiedenis zouden hun acties zomaar kunnen rechtvaardigen met een beroep op de wil van god of in hun geval Allah. Het zijn echter niet alleen godsdiensten die menen een abonnement te hebben op het goede. Neem bijvoorbeeld het stalinisme, het nationaalsocialisme of het fascisme. Ook stromingen die rechtvaardigheid verbinden met het goede. Alles wat de heilstaat dichterbij bracht werd gezien als goed. Ook als dat betekende dat zes miljoen Koelakken, Joden of wie dan ook moesten worden uitgehongerd of vermoord. Trouwens alle ‘ismen’ hebben de neiging om te willen bepalen wat het goede is. Het nationalisme ziet alles wat het land vooruit helpt als goed. Een individualist vindt alles goed wat hem vooruit helpt.  

“Omdat het zich alleen bekommert om de som van alle genoegen, kan het de belangen van de individuele mens negeren.[5]  Met deze korte zin geeft Sandel een tweede punt van kritiek op de utilitaristische manier van denken. Het utilitarisme kijkt naar het totale geluk, niet naar hoe dat tot stand is gekomen. Alleen het totale geluk is van belang en als we het geluk van het totaal maximeren door 100 mensen in een donkere kelder op te sluiten, dan is dat een gerechtvaardigde manier van handelen als hun pijn minder is dan het genot van de rest. Een cru voorbeeld van deze manier van redeneren: als we kijken naar hoe de nationaalsocialisten onze joodse medemensen behandelden, dan is dat volgens het utilitarisme gerechtvaardigd als het geluk dat mensen hieraan beleven maar groter is dan de pijn van onze joodse medemens. Maar ook in veel minder crue vorm, als het grootste inkomen mogelijk is op een manier dat één persoon al het inkomen verwerft en de rest van de bevolking niets heeft, dan is dat volgens de utilitarist rechtvaardig. Of in Lutrells betoog achteraf: drie doden is minder dan … . Ook de stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede loopt grote kans op het buiten beeld raken van de individuele mens. 

Deze kritiek, die aandacht vraagt voor het individu, wordt geleverd door de stroming die rechtmatigheid verbindt aan vrijheid. Denkers die rechtvaardigheid aan vrijheid koppelen, vullen het goede en het juiste op een andere manier in. Zij concentreren zich op het juiste en bemoeien zich niet met het goede, dat laten zij liever over aan het individu. Het juiste is voor deze denkers de vrijheid van het individu, die moet zo groot mogelijk zijn. Daarover zijn ze het eens, waar ze het niet over eens zijn, is de manier waarop die vrijheid wordt verkregen met vooral de rol die de overheid daarin moet spelen. Hiervoor naar Isaiah Berlin en zijn twee opvattingen over vrijheid, de positieve en de negatieve. Deze twee opvattingen bepalen ook de manier waarop rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers de rol van de overheid zien in het vergroten van die vrijheid. Aanhangers van het negatieve vrijheidsbegrip zien dan geen andere rol voor de overheid dan het wegnemen van deze externe obstakels. De overheid is er voor de openbare orde en veiligheidsrol. De neoliberale en libertaire denkers behoren tot deze richting, zij zien de vrije markt waarop vrije individuen met elkaar tot overeenstemming komen als het middel om te komen tot een rechtvaardige verdeling. Verdeling op de markt is, volgens deze denkers, rechtvaardig juist vanwege de keuzevrijheid van het individu. 

Aan de andere kant van het spectrum van rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers bevinden zich de aanhangers van het positieve vrijheidsbegrip. Eigenlijk is de andere kant van het spectrum niet de juiste benaming. De aanhangers van het positieve vrijheidsdenken zijn niet gekant tegen de negatieve vrijheidsbenadering, zij willen meer en zien een belangrijke rol voor de overheid bij het realiseren van dat meer. Claessen omschrijft dit als volgt: “Ook zonder externe obstakels kunnen mensen nog steeds onvrij zijn. Echte vrijheid veronderstelt dat wij, om Berlins uitdrukking te gebruiken, ‘onze eigen meesters zijn’. … wij hebben zelf de controle en bepalen zelf hoe wij willen handelen.[6] De overheid heeft de taak om ervoor te zorgen dat wij die vrijheid kunnen pakken. De overheid moet voor goed onderwijs zorgen, ervoor zorgen dat hindernissen voor mensen met beperkingen worden weggenomen, dat armoede wordt weggenomen. De mensen moeten innerlijk vrij of autonoom worden, zodat ze op de markt keuzes kunnen maken in hun eigen belang vanuit een positie van kracht en niet van zwakte. Aan zowel de invulling van rechtvaardigheid door het te koppelen aan negatieve als aan positieve vrijheid had Lutrell niets gehad.

De Amerikaanse filosoof John Rawls heeft de theoretische onderbouwing voor deze stroming geleverd met zijn belangrijke werk Een theorie van rechtvaardigheid. Rawls denken is gebaseerd op de theorie van het sociale contract, de afspraken tussen de mensen van een samenleving over hoe met elkaar om te gaan en hoe de samenleving te besturen. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandeling, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[7]

Door deze beginselen bij alle keuzemogelijkheden om een samenleving in te richten rationeel toe te passen, wordt volgens Rawls een rechtvaardige keuze gemaakt en ontstaat een rechtvaardige samenleving. Critici verwijten Rawls dat een rechtvaardig ingerichte samenleving niet automatisch leidt tot rechtvaardigheid. De belangrijkste critici de econoom Amartya Sen, onder andere in zijn boek The Idea of Justice, en de filosofe Martha Nussbaum, onder andere in haar boek Mogelijkheden scheppen pleiten voor meer, namelijk voor een minimum niveau aan mogelijkheden. Zij noemen hun denken de ‘capability approach’. In het Nederlands de vermogensbenadering. Zij gaan ervan uit dat een mens om volwaardig te kunnen functioneren over een bepaalde minimale set aan vermogens moet beschikken. Nussbaum formuleert tien essentiële mogelijkheden voor een rechtvaardige samenleving. Mogelijkheden als: niet voortijdig sterven, lichamelijk gezond zijn, de onschendbaarheid van je lichaam, in staat zijn om je zintuigen te gebruiken en te fantaseren, denken en redeneren, Gevoelens hebben en nog meer.[8]

Voor Nussbaum, Sen en hun volgers moet de overheid een bepaald minimaal niveau garanderen op al deze vermogens. Een prettige samenleving voor iedereen is een samenleving met een goed evenwicht tussen positieve en negatieve vrijheid. Een samenleving met maximale negatieve gelijkwaardigheid, gelijke rechten voor iedereen. En een samenleving waarin de positieve gelijkwaardigheid, de gelijkwaardigheid om iets te doen, zo is ingevuld dat iedereen in voldoende mate kan meedoen, een samenleving zonder marginaliteit. Broederschap, rechtvaardigheid, vervult een belangrijke rol bij het zoeken naar dat evenwicht. Hierbij maakt het nogal wat uit welke visie op rechtvaardigheid hierbij leidend is. 

Kiezen we als samenleving voor Bentham en zijn utilitarisme dan lopen we het risico dat vrijheid en gelijkheid onder druk kunnen komen te staan. Het individu is immers niet van belang, het gaat om het collectief. Hetzelfde risico lopen we als we kiezen voor een vorm van het goede. Immers ook hierbij is het doel niet het individu maar de samenleving en daarbij kan het individu het onderspit delven. Aan de andere kant van het spectrum betekent het kiezen voor rechtvaardigheid gebaseerd op maximale negatieve vrijheid, maximaal kiezen voor het individu. Hierbij lopen we het risico op maximale strijd tussen die individuen en op grote ongelijkheid tussen mensen. Rawls, Nussbaum en Sen in het verlengde hiervan bieden een goede tussenweg door vanuit de behoeften van het individu te kijken naar wat dat voor de inrichting van de samenleving betekent. Rawls stopt bij de inrichting in de hoop of verwachting dat er zo vanzelf een rechtvaardige samenleving ontstaat. Een samenleving waar vrijheid en gelijkheid via broederschap worden verbonden. Nussbaum en Sen gaan verder en verwachten dat de overheid binnen dat raamwerk, die inrichting, de taak heeft om om ervoor te zorgen dat iedereen een bepaald minimaal niveau van vermogens heeft. 

Morele ambitie heeft net als rechtvaardigheid een positieve klank. Een positieve klank die wordt versterkt door de woorden die er diametraal tegenover staan. Tegenover moreel staat immoreel en dat wil niemand zijn. Net zoals niemand wil worden beticht van het zijn van onrechtvaardig. Probleem met die positieve klank is echter dat we niet allemaal dezelfde klank horen. Benthams klank leidt voor Rawls tot onrechtvaardigheid. En Rawls rechtvaardigheid leidt, zo betoogt Nussbaum, niet automatisch tot een rechtvaardige samenleving. En wat voor rechtvaardigheid opgaat, gaat ook op voor morele ambitie. De morele ambitie van de een, is immoreel voor een ander.

Als Poetin zich langs Bregmans definitie legt, dan kan hij van zichzelf zeggen dat hij moreel ambitieus is. Poetin zal zeggen en dat heeft hij al gedaan: ‘ik wil de wereld drastisch verbeteren. Dat doe ik door het fascisme te bestrijden, Fascisme geïnitieerd door het Westen in het algemeen en de Verenigde Staten in het bijzonder dat de wereld wil domineren en overheersen want dat is het grote probleem van onze tijd. De wereld die ik wil achterlaten is een wereld die is ontdaan van de hegemoniale macht en invloed van de Verenigde Staten. Een wereld waar het Russische volk de plek heeft die het rechtmatig toekomt.’

Voor Bregman is belastingontduiking immoreel, voor anderen is dat belasting betalen. Werken aan die neusspray of met microben om eiwitten te maken is geweldig. Maar is dat niet precies hetzelfde wat andere geneesmiddelenfabrikanten ook doen? Wat maakt deze persoon ‘moreel ambitieus’ en die fabrikanten niet. Zeker omdat een middel ontdekken één is, maar het beschikbaar krijgen voor gebruik iets heel anders is. Als die persoon het middel patenteert en dan daarmee geld verdient, is het verschil met de fabrikanten nihil. En de ‘durfinvesteerders’ die dit mee financiert, wil bij succes het geld terug met een fiks rendement ondanks de sociale instemming. Zonder rendement is een durfinvesteerder zo failliet.  Duurzamere vleesproductie is mooi, maar als het vervolgens tot een monopolist leidt, raken we dan niet van de regen in de drup? Ooit waren August Kessler, Henri Deterding en Hugo Loudon lichtende voorbeelden van ondernemers die Nederland in de vaart der volkeren naar een betere toekomst wilden leiden, ze waren moreel ambitieus. . Nu worden hun opvolgers Wael Sawan en zijn voorganger Ben van Beurden gerekend tot de kant van ‘ het kwaad’. Het zou dus ook zomaar kunnen dat Bregmans morele ambitie tot een situatie leidt die onze nakomelingen immoreel noemen[9].


[1] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 75

[2] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 70

[3] Rutger Claessen, Het huis van rechtvaardigheid¸ pagina 183

[4] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 45

[5] Idem, pagina 47

[6] Rutger Claessen, Het huis van rechtvaardigheid¸ pagina 25-26

[7] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

[8] Voor een beschrijving van de 10 essentiële mogelijkheden zie: Martha Nussbaum, Mogelijkheden scheppen¸ pagina 57-59

[9] De oplettende lezers zal denken:  ‘maar ik heb dit al eerder gelezen?” Dat  klopt de kern van het betoog is de prikkerFraternité van 1 januari 2019. Herhalen als daar een goede aanleiding voor is, kan in mijn ogen geen kwaad

Uitgelicht

Zonder vrede geen veiligheid

‘Dan maken de kleinkinderen van Khalidi het einde van die oorlog niet mee’, dacht ik bij het lezen van een artikel van de directeur van het Centrum voor Informatie en Documentatie Israël (CIDI) Naomi Mestrum in Trouw. Rashid Khalidi draagt zijn boek De honderdjarige oorlog tegen Palestina. Een geschiedenis van kolonialisme en verzet uit 2020 op aan zijn: “kleinkinderen Tariq, Idris en Nur, die allemaal in de eenentwintigste eeuw geboren zijn en hopelijk het einde van deze honderdjarige oorlog zullen meemaken.”  Volgens Mestrum is, en daarmee sluit ze haar betoog af: “Een vredesproces in het Midden-Oosten (…) momenteel onhaalbaar, maar een veiligheidsproces is een must. De ambities van Iran en zijn bondgenoten stoppen namelijk niet bij de Middellandse Zee. De veiligheidssituatie in het Midden-Oosten gaat ons allemaal aan. Het is tijd dat dat besef leidend wordt in het westerse buitenlandbeleid.”  Mestrum legt het probleem bij anderen en dat is wat de Israëlische regering en haar voorlopers al meer dan 100 jaar doen. Anderen staan een oplossing in de weg want die vormen een acute bedreiging voor de staat Israël. Klopt dat?

Eigen foto

De jure ontstond die staat in 1948 toen Israël haar onafhankelijkheid verklaarde enkele uren voordat mandaathouder Groot Brittannië zich zou terugtrekken. Die onafhankelijkheid werd al snel door veel landen, de Verenigde Staten en de Sovjet Unie voorop, erkend. De facto ontstond die staat al eerder. In 1920 gaf de Volkenbond Palestina in mandaat aan de Britten. Het Britse mandaatverdrag voor Palestina bevatte in de preambule de volgende passage: “Overwegende dat de belangrijkste geallieerde mogendheden eveneens zijn overeengekomen dat het Mandaat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de verklaring die oorspronkelijk op 2 november 1917 door de regering van Zijne Britse Majesteit is afgelegd en door voornoemde mogendheden is aangenomen ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het joodse volk, met dien verstande dat niets mag worden ondernomen dat afbreuk zou kunnen doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten.”  Hoe dat moest, regelde artikel 3: “Voor zover de omstandigheden zulks toelaten, moedigt het Mandaat de plaatselijke autonomie aan.”  Het vierde artikel regelde dit verder: “Een geschikt joods bureau wordt erkend als openbaar lichaam met het doel het bestuur van Palestina te adviseren en met dit bestuur samen te werken in economische, sociale en andere aangelegenheden die van invloed kunnen zijn op de vestiging van het joodse nationale tehuis en de belangen van de joodse bevolking in Palestina, en, steeds onder toezicht van het bestuur, bijstand te verlenen en deel te nemen aan de ontwikkeling van het land. De Zionistische Organisatie wordt, zolang haar organisatie en statuten naar de mening van het Mandaathouder passend zijn, als zodanig erkend. Zij zal in overleg met de regering van Zijne Britse Majesteit stappen ondernemen om de medewerking te verkrijgen van alle Joden die bereid zijn te helpen bij de vestiging van het Joodse nationale tehuis.”  Er moest een joods nationaal tehuis komen. Een joodse staat waar joden zichzelf bestuurden en ook de andere inwoners zouden moeten besturen. Hiermee kregen de Joodse kolonisten in Palestina zelfbestuur.

Khalidi ziet dit op de Balfour verklaring geënt verdrag als een oorlogsverklaring aan de Palestijnen: “Veelzeggend was dat de overgrote Arabische meerderheid van de bevolking (rond de 94% in die tijd) door Balfour niet werd genoemd, behalve op een indirecte manier als de ‘bestaande niet joodse gemeenschappen in Palestina’. Ze werden omschreven als wat ze niet waren, en zeker niet als een natie of een volk – de woorden ‘Palestijn’ of ‘Arabier’ komen in de zevenenzestig woorden tellende verklaring niet voor. De overgrote meerderheid van de bevolking werd alleen ‘burgerlijke en religieuze rechten’ beloofd, geen politieke of nationale rechten. Bij wijze van contrast kende Balfour nationale rechten toe aan ‘het joodse volk, zoals hij het noemde, dat in 1917 een kleine minderheid – 6 procent van de inwoners van het land vormde.[1]  Het verdrag bevatte geen soortgelijk artikel dat de overgrote meerderheid van de bevolking, de Palestijnen, eigen bestuur in het vooruitzicht stelde. Die 94% moesten het doen met de ‘garantie’ van artikel 6 dat stelde: “Het bestuur van Palestina zal, zonder afbreuk te doen aan de rechten en de positie van andere bevolkingsgroepen, de immigratie van joden onder passende voorwaarden vergemakkelijken en, in samenwerking met het in artikel 4 bedoelde joodse agentschap, nauwe vestiging van joden op het land aanmoedigen, met inbegrip van staatsgronden en braakliggende gronden die niet nodig zijn voor openbare doeleinden.”

Dit mandaatverdrag plaatste het joodse deel van de bevolking in het voordeel. Vanaf het moment dat de Britten Palestina in 1918 veroverden op het Ottomaanse Rijk, konden de joodse kolonisten rekenen op de militaire macht van het machtige Britse rijk en vormden zij de bovenliggende partij. De joodse kolonisten kregen een eigen bestuur met politie en naarmate de tijd vorderde ook een eigen in de jaren dertig door de Britten bewapend en getrainde paramilitairen, de Haganah. Voor de Palestijnen was dat niet weggelegd. Zij werden bestuurd door de Britten. Britten die, in geval van een conflict tussen joodse kolonisten en autochtone Palestijnen de kant van de kolonisten kozen en die daarbij de hulp van de kolonisten inschakelden.  In 1936 organiseerde een arabische groep een algemene staking in Jaffa en Nabloes met drie eisen: stopzetting van de joodse migratie, een verbod op de verkoop van gronden aan joden en de instelling van een representatieve regering. Die staking liep uit in gewelddadigheden en een opstand  toen de Britse politie het vuur opende op de protesterende Arabieren.  Dit groeide uit tot een Palestijnse opstand die drie jaar duurde. Bij het neerslaan van die opstand maakten de Britten gebruik van de door hen getrainde Haganah. De manier waarop Israël nu in Gaza en eigenlijk al jaren tegen de Palestijnen optreedt, is een voorzetting van de manier waarop de Britten met verzet en dan vooral van Arabische kant, in Palestina omgingen, namelijk het collectief straffen. Collectief straffen door het opleggen van boetes, het in bezit nemen van vee, het vernielen van huizen en soms hele dorpen en het detineren van groepen in concentratiekampen, die vervolgens de kans liepen om gemarteld en gedood te worden. Zo werden na de Arabische opstand onder andere 5.000 huizen vernietigend, 150 Arabische leiders ter dood veroordeeld en andere leiders verbannen. Resultaat van de opstand was dat de Arabieren zonder leiders zaten en door de Britten werden ontwapend. Dit terwijl de Britten  veiligheidsafspraken maakten met het joodse leiderschap, dit van wapens voorzag en een deel van de kosten ervan voor haar rekening nam. En net zoals  nu was een veelvoud van de doden en gewonden Arabier. Nog geen 600 doden aan Britse en joodse kant tegen ongeveer 5.000 aan arabische kant.

Ook in de strijd die uitbrak na de uitroeping van de onafhankelijkheid in 1948, waren de Israëliërs vanaf het begin de bovenliggende partij. De Palestijnen waren na de hierboven genoemde opstand ontwapend en onthoofd terwijl de kolonisten versterkt uit de oorlog kwamen. Daar komt bij dat: “Ondanks het breed levend beeld van het Israëlische leger dat in het niet viel bij de zeven binnenvallende legers, weten we dat Israël in 1948 in werkelijkheid meer manschappen en meer wapens had dan zijn tegenstanders. Er waren in 1948 maar vijf reguliere Arabische militaire machten op de been, aangezien Saudi-Arabië en Jemen geen noemenswaardig leger hadden. Vier van die legers trokken het Mandaat Palestina binnen (het minuscule Libanese leger is nooit de grens over gegaan) en twee daarvan, het Arabische Legioen van Jordanië en de Irakese strijdkrachten, hadden van hun Britse bondgenoten het verbod gekregen om de grenzen van de gebieden die door de opdeling aan de joodse staat waren toegewezen, te overschrijden en voerden dan ook geen invasie in Israël uit.[2]En wat in 1948 opging, ging op in 1956, 1967, 1972, 1982 en gaat nu nog steeds op. Israël is dé macht in het Midden-Oosten. De macht, met nucleaire slagkracht die naar goeddunken en sinds 1967 steeds met goedkeuring van de Verenigde Staten oorlogen heeft uitgevochten met, en bombardementen heeft uitgevoerd op Egypte, Libanon, Syrië, Irak en Iran. Het bestaan van Israël is nooit bedreigd. Zeker niet op 7 oktober 2023. Israël was en is de bovenliggende partij die zich bovendien door dik en dun gesteund weet door de sterkste militaire en economische macht van de wereld, de Verenigde Staten.

De titel Honderdjarige oorlog tegen Palestina is een accurate omschrijving van wat er de afgelopen eeuw in Palestina is gebeurd. Khalidi beschrijft die 100 jaar aan de hand van zes oorlogsverklaringen. Hij is daarbij hard voor Israël en vooral voor eerst de Britten en later de Amerikanen die zich als machtigste mogendheden in hun tijd voor het eerst zionistische en later Israëlische karretje lieten en laten spannen en blind waren voor de Palestijnen. Met als meest pregnante voorbeeld het presidentschap van Donald Trump die na het erkennen van  Jeruzalem als hoofdstad van Israël tegen de Israëlische premier Netanyahu zei: “We hebben Jeruzalem nu van tafel gehaald , dus daar hoeven we niet meer over te praten. Je hebt nu je punt gewonnen en je zult wat punten moeten toegeven later in de onderhandelingen, als die er ooit komen. Ik weet niet of die er ooit komen.” Hiermee, zo betoogt Khalidi: “werd het centrum van de geschiedenis, identiteit, cultuur en religievan de Palestijnen kortweg afgedaan, zonder zelfs de pretentie dat er naar hun wensen werd gevraagd.[3]

Hij is echter net zo hard voor het leiderschap van de Palestijnen door de jaren heen. Dat had en heeft zich onvoldoende verdiept in het Westen in het algemeen en in de Verenigde Staten in het bijzonder. Khalidi”: “Toch lijkt de huidige, gespleten Palestijnse leiding geen beter inzicht te hebben in de finesses van de Amerikaanse samenleving en politiek te hebben dan de vroegere leiders.. De leden ervan hebben geen idee hoe ze de Amerikaanse publieke opinie moeten bespelen en hebben daar ook geen serieuze poging toe gedaan. Door dit gebrek aan kennis over het complexe Amerikaanse politieke stelsel konden ze geen bestendig programma opstellen om potentieel gunstig gestemde elementen van de burgermaatschappij aan te spreken.” Dit in tegenstelling tot: “Israël en zijn aanhangers (die) in de Verenigde Staten grote hoeveelheden geld uitgeven om hun zaak in de publieke arena te bepleiten, ook al hebben ze daar al een overheersende positie.[4] Dit leidde tot foute inschattingen die de Palestijnse zaak geen goed deden. In het boek geeft Khalidi hier veel voorbeelden van. Tot die fouten behoort, zo betoogt hij met goede argumenten, ook het sluiten van het akkoord van Oslo in 1993.

Terug naar Mestrum en het ‘veiligheidsproces’ dat nodig zou zijn. Als er in de nu al honderdjarige oorlog tegen Palestina iets nodig is, dan is het een vredesproces. Het door Mestrum gewenste ‘veiligheidsproces’ staat al honderd jaar centraal en maakt dat een einde aan de oorlog niet in beeld komt. Door te hameren op dat ‘veiligheidsproces’ zorgt Israël,  eerst gesteund door de Britten en nu door de Verenigde Staten en trouwens ook Nederland, er al honderd jaar voor dat het niet gaat over waar het eigenlijk over moet gaan. Dat veiligheidsproces levert steeds een nieuwe ‘vijand’ op die een existentiële bedreiging vormt voor Israël. Tussen 1948 en eind jaren tachtig waren dat de Arabische landen Egypte, Jordanië, Syrië en Irak. Waarbij er steeds eentje afviel. Sinds die tijd is het Iran en de door dat land gesteunde ‘terroristische organisaties’. Aan dat ‘veiligheidsproces’ zal nooit een einde komen zolang Israël het eigenlijke probleem negeert, en dat is dat er in wat voor 1948 het mandaatgebied Palestina was, ongeveer 14,3 miljoen mensen wonen. De helft van die inwoners identificeert zich als joods en behorend tot het joodse volk, de andere helft als Palestijns en behorend tot het Palestijnse volk. Het probleem is, en dat is het al honderd jaar, dat het Israëlische deel doet alsof het Palestijnse deel, het Palestijnse volk, niet bestaat. Vanaf het begin hebben de zionistische kolonisten hun eigen, parallelle samenleving opgericht. Een parallelle samenleving die steeds meer ruimte innam, zowel geografisch als psychologisch, en die zich niets gelegen liet liggen aan de Palestijnen.  En niet bestaan, betekent dat ze ook geen rechten hebben. Zelfs geen ‘burgerlijke en godsdienstige rechten’ die de Balfour verklaring en het Mandaatverdrag hen nog wel toekende. Zolang hier geen verandering in komt, zullen Palestijnen blijven opstaan en zich verzetten tegen het onrecht wat hen wordt aangedaan. Verzet dat door Israël weer ‘terroristisch’ zal worden genoemd en wordt de spiraal van geweld voortgezet. Want dat is wat er de afgelopen honderd jaar steeds is gebeurd.

Khalidi hoopt dat verandering van: “De mondiale ordening van macht,” ervoor gaat zorgen dat: “de Palestijnen, en ook de Israëliërs en anderen over de hele wereld die vrede en stabiliteit met gerechtigheid in Palestina willen,” voor een andere route gaan zorgen. Om af te sluiten met de woorden: “Alleen zo’n pad, op basis van gelijkheid en gerechtigheid, kan de honderdjarige oorlog tegen Palestina beëindigen met een blijvende vrede, een vrede waarmee de bevrijding komt die het Palestijnse volk verdient.[5]  In tegenstelling tot Mestrums laatste woorden is een veiligheidsproces in  het Midden-Oosten momenteel onhaalbaar, maar een vredesproces een must. De ambities van Israël staan dat in de weg. Het is tijd dat dat besef leidend wordt in het westers buitenlandbeleid.


[1] Rashid Khalidi, De honderdjarige oorlog tegen Palestina. Een geschiedenis van kolonialisme en verzet, pagina 39-40

[2] Idem, pagina 105

[3] Idem, 297

[4] Idem, pagina 315

[5] Idem, pagina 319

Uitgelicht

Agent met hoofddoekje?

“Het is heel treurig dat het onderwerp zo gepolitiseerd is. De link die tegenstanders van de hoofddoek leggen met partijdigheid is onzin. Neutraliteit gaat over gedrag, niet over hoe je eruitziet. Want hoe neutraal waren die agenten eigenlijk, die op de vingers werden getikt vanwege racisme?” Woorden van islamofobie-onderzoeker Ineke van der Valk in een artikel van Ewout Klei bij De Kanttekening. Dat naar aanleiding van het besluit van de gemeente Amsterdam dat een Bevoegd Opsporingsambtenaar (BOA) een hoofddoek of keppeltje mag dragen als die persoon het wil. Een bijzondere uitspraak en een bijzondere discussie.

Van der Valk is een van de drie personen die in Klei’s artikel aan het woord komen. De anderen zijn socioloog Hans de Vries, die tegen het dragen van hoofddoeken en keppeltjes is. De Vries: “Geloof is een individuele keuze. Ik ben een atheïst en een pacifist. Maar ik leg mijn opvattingen niet aan anderen op. Dat doe je wel als je statements maakt, zoals het dragen van een kruisje of een tulband, het verwerken van het vredesymbool in je handtekening of het dragen van een hoofddoek. Dit mag je doen trouwens, maar niet namens de overheid.”  En jurist en arabist Maurits Berger die, net als Van der Valk, het een goede zaak vindt dat hoofdoeken en keppeltjes gedragen mogen worden door BOA’s en die zouden willen dat ook politieagenten ze mogen dragen. Berger: “Neutraliteit als leuze is betekenisloos. Het moet gaan om ons vertrouwen in geüniformeerde dienst. Kun je professioneel zijn als je gelovig bent?”  

Wat opvalt is dat De Vries en Berger het allebei over neutraliteit hebben maar niet over hetzelfde onderwerp. De Vries heeft het over de neutraliteit van de overheid en de politie als onderdeel van die overheid. Berger heeft het over de neutraliteit van de individuele agent.

De platte politiepet, die tegenwoordig nog maar zelden wordt gedragen, straalt niets anders uit dan het ‘lidmaatschap’ van de politie en dus de overheid. Die pet zegt niets over de agent als persoon. Wat jij als persoon denkt en vindt is voor je werk als agent en voor de burgers met wie je in aanraking komt, niet van belang. Voor die burgers is alleen van belang dat de agent de overheid vertegenwoordigd.

Met een hoofdoek, keppeltje, tulband en het vergiet van pastafari ligt dat anders. Die zeggen iets over de persoon die het draagt. Dat is informatie die voor het uitvoeren van de functie en voor de burger waarmee de agent te maken heeft, niet van belang is. Om het in moderne termen te zeggen: de identiteit van de persoon in het uniform doet er niet toe. Of het een man of vrouw is, welke huidskleur die persoon heeft, welk geloof die persoon aanhangt, op welke partij die persoon heeft gestemd, wat de gezinssamenstelling is van het gezin van de agent is voor het uitoefenen van de functie agent en voor de burgers waarmee de agent te maken krijgt, niet van belang. Dat is ook precies de reden waarom er voor de uitoefening van die functie, voor een uniform is gekozen. Door het dragen van hoofddoeken, keppeltjes, tulbanden maar ook het zichtbaar dragen van andere uitingen van geloof of overtuiging, wordt de identiteit van de persoon in het uniform benadrukt en die doet er nu juist niet toe.

Het antwoord op de vraag van Berger of je iemand in uniform kunt vertrouwen die gelovig is, is ja. Bij het politiewerk gaat het er niet om wat de agent denkt, maar wat de agent doet. Racistische uitingen van agenten in appgroepjes zijn verwerpelijk en vragen om een reactie maar hoeven niet te betekenen dat de agenten die zich eraan schuldig hebben gemaakt, niet neutraal kunnen optreden. Volgens Berger mag de politie wel grenzen stellen aan haarkleur, piercings en tatoeage: “Dat heeft met decorum te maken. Ik kan dat begrijpen, al vind ik dat soort uiterlijkheden  persoonlijk geen probleem. Ook agenten met piercings of tatoeages kunnen professioneel hun werk doen.” Bij de tatoeage moest ik denken aan Once were Warriors een Nieuw-Zeelandse film uit de jaren negentig. Een film over het leven van de Maori familie Heke en hun problemen rondom armoede, alcoholisme en huiselijk geweld, met name veroorzaakt door de vader, Jake gespeeld door Temuera Morrison. Na de begrafenis van dochter Grace, die zelfmoord heeft gepleegd na te zijn verkracht door Jakes vriend ‘Uncle Bully’, treffen de zoons Nig en Boogie elkaar na lange tijd weer. Nig is lid geworden van een groep Maori jongeren en moest daarvoor tā moko op zijn gezicht laten tatoeëren. Boogie is uithuisgeplaatst en maakt in het internaat kennis met de oude Maori gebruiken en leert die steeds meer te waarderen. Als Nig aan Boogie vraagt of het geen tijd is voor een tā moko antwoord Boogie met de woorden: “I wear my scars within.”  Ik moest hieraan denken omdat die tā moko voor een Maori als Nig veel meer is dan ‘een tatoeage’ en dus decorum, “de gepaste vorm”, aldus de Van Dale. Het is onderdeel van de Maori cultuur en traditie. Nu zullen er weinig Maori’s in Nederland rondlopen, maar toch. Als je via een keppeltje en hoofddoek een deel van je identiteit mag uiten als agent, dan moet een tā moko ook kunnen. En als een tā moko moet kunnen, dan moet iedere tatoeage, piercing en zelfs een blauwe haarkleur kunnen. Dat is immers ook een uiting van iemands identiteit. Dan zou zelfs in het meest extreme geval een hakenkruis moeten kunnen. Zo’n uiting betekent immers niet dat iemand niet neutraal zijn werk kan doen.

Het gaat daarmee niet om hoofdoek of keppeltje maar om alles of niets. Dan toch liever de neutraliteit waar Hans de Vries voor pleit.

Uitgelicht

Inclusieve verdeeldheid

“Withuis’ definitie van feminisme is die van een witte en gesettelde vrouw.”  Zo lees ik een artikel van Saida Derrazi en Mona Hegazy bij de site Sociale Vraagstukken. Een bijzonder artikel met als titel Repliek op wit feministisch denken van Jolande Withuis. Met zo’n kop trek je mijn aandacht. Zeker als met daaronder de volgende opening: “Socioloog Jolande Withuis slaat de plank mis met haar kritiek op het moderne feminisme en intersectionaliteit. Saida Derrazi en Mona Hegazy van het moslimvrouwencollectief S.P.E.A.K bieden weerwoord op Withuis’ eenzijdige, witte perspectief.”  Een bijzonder betoog van de beide auteurs als reactie op een eerder interview met Withuis op dezelfde site.

Volgens Derrazi en Hegazy is: “Een van de kernprincipes van het moderne feminisme (…) gelijkwaardigheid. Met andere woorden: de garantie dat vrouwen dezelfde rechten, vrijheden en kansen hebben als mannen.”  Withuis gaat daaraan voorbij: “als ze weliswaar pleit voor een feminisme dat de biologische verschillen tussen man en vrouw erkent, maar onderscheid op basis ervan afwijst.” Want: “De gelijkheid waar Withuis het over heeft, is iets anders dan gelijkwaardigheid. … In tegenstelling tot het feminisme, zoals door Withuis gedefinieerd, benadrukt het moderne feminisme niet de gelijkheid van groepen, maar hun gelijkwaardigheid.” Nu geeft Withuis in het interview een heel duidelijke definitie van feminisme: “Feminisme is de overtuiging dat het biologische verschil tussen man en vrouw niet tot andere verschillen mag leiden.” Volgens mij betoogt Withuis dat mannen en vrouwen biologisch verschillen en dus ongelijk zijn maar dat ze, ondanks die biologische ongelijkheid gelijkwaardig zijn. Gelijkwaardig omdat man en vrouw allebei mens zijn en dus tot dezelfde soort behoren. Of zoals in het interview is te lezen: “Volgens Withuis moeten we af van het idee dat de seksen collectief wezenlijk verschillende soorten mensen zijn, met andere behoeften, kwaliteiten en karakters.”  Volgens mij is dat precies wat het modern feminisme volgens Derrazi en Hegazy nastreeft.  

Dan de rol van intersectionaliteit. Withuis is fel tegen intersectionalisme, zo lees ik in het interview omdat het: “doet alsof alle onderdrukten één gezamenlijke vijand hebben, het ‘systeem’ , en dus lotgenoten zijn. Dat is niet zo. Tussen al die groepen bestaan grote tegenstellingen. Feminisme betekent niet dat we moeten opkomen voor alle leed in de wereld. Onderdrukte mannen onderdrukken nogal vaak hun vrouwen.” Derrazi en Hegazy zien dat heel anders. Binnen het streven naar gelijkwaardigheid is intersectionaliteit volgens de beide auteur cruciaal omdat: “het ons (helpt) om de complexe interacties tussen verschillende vormen van onderdrukking van de diverse groepen te begrijpen. Vanwege haar inclusieve benadering bevordert ze de solidariteit tussen groepen. Ze houdt namelijk rekening met de verschillende ervaringen van vrouwen in verschillende sociale contexten.” Intersectionaliteit: “helpt om de verschillende vormen van onderdrukking te begrijpen en aan te pakken. Dat betekent dus niet, zoals Withuis abusievelijk concludeert, dat het een uniforme vijandigheid tegen het ‘systeem’ impliceert.”  Ze concluderen vervolgens dat intersectionaliteit: “een waardevol kader om de diversiteit binnen de feministische beweging te garanderen, zodat verschillende ervaringen en identiteiten volmondig worden erkend en gewaardeerd.”

Een waardevol kader, volgens de beide auteurs, omdat het verschillende ervaringen en identiteiten erkent en waardeert. En waarderen doen de beide auteurs de bijdrage van Withuis: “Withuis’ definitie van feminisme is die van een witte en gesettelde vrouw.” Withuis wordt van een label voorzien en aan de kant gezet. Aan de kant gezet niet op grond van argumenten want die zijn, zoals ik hierboven al liet zien, niet aanwezig dan wel flinter dun. Ze wordt aan de kant gezet op basis van het zijn van ‘wit en gesetteld’. Met die waardering van Withuis tonen de beide auteur ongewild het gelijk van Withuis aan dat intersectionaliteit doet alsof: “alle onderdrukten één gezamenlijke vijand hebben, het ‘systeem’”. Want die gezamenlijke vijand staan aan het einde van dat ‘wit en gesetteld zijn. Dat is de, ‘heteroseksuele, cis-gender man met een universitaire opleiding die zoon is van twee eveneens hoger (liefst universitair) opgeleide ouders die ‘witte, gesetteld’ is, de ‘zevenvinker ’van Joris Luyendijk.

Het betoog van Derrazi en Hegazy toont aan wat ik al eerder over intersectionaliteit schreef namelijk dat het energie verspilt aan: “het indelen van mensen in categorieën die ze niet kunnen veranderen en daar vervolgens een belangrijk punt van maken. Kleine stukjes die alle energie op hun eigen eigenheid en problemen richten en zich daarbij afzetten tegen andere kleine stukjes.” Withuis wordt ingedeeld op basis van huidskleur en ’gesetteld’ zijn en dat is alles bepalend. Niet wat ze betoogt. In plaats van: “de solidariteit tussen groepen,” te bevorderen en: “rekening (te houden) met de verschillende ervaringen van vrouwen in verschillende sociale contexten,” zet het groepen tegen elkaar op. In hun betoog maken Derrazi en Hegazy ruzie met iemand die hetzelfde doel nastreeft. Hoe bevordert dat de solidariteit tussen groepen?

Als laatste het antiwesterse van het intersectionele denken. Dit stoort Withuis: “ Als je kijkt naar landen als Afghanistan en Iran – er zijn nog wel een aantal andere landen te noemen wereldwijd – dan kun je toch niet anders concluderen dat vrouwen hier tegenwoordig vrij goed af zijn. Feministen zouden ook in het belang van vrouwen elders de westerse waarden niet moeten afwijzen, maar juist moeten verdedigen.” Derrazi en Hegazy zien: “Gelijkwaardigheid tussen geslachten daarentegen (als) een universeel ideaal dat in verschillende samenlevingen en culturen – ook in islamitische landen – al eeuwen wordt nagestreefd. Gelijkwaardigheid tussen man en vrouw is zelfs in de islamitische leer verankerd.” Waarbij ze vervolgens constateren dat: “De mate waarin dit in de praktijk wordt gebracht, varieert, afhankelijk van culturele, sociale en politieke factoren.” De culturele, sociale en politieke factoren in de westerse samenleving zijn: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Als we naar de rest van de wereld kijken dan blijken juist die westerse waarden de meest vruchtbare voedingsbodem te bieden voor de gelijkwaardigheid tussen de geslachten. In ieder geval veel vruchtbaarder dan het ‘verankerd zijn in de islamitische leer’ van de gelijkheid tussen man en vrouw. Tot dat de praktijk iets anders laat zien lijkt mij die constatering voldoende reden om deze westerse waarden, zoals Withuis betoogt, te verdedigen. Waarmee niet is gezegd dat het westen die idealen al heeft bereikt.

Uitgelicht

Meesterzet! Maar van wie?

Koning Willem de Tweede zou in één nacht zijn veranderd van een conservatief in een liberaal toen hij de Grondwet van 1848 onderschreef. Een Grondwet die de koning slechts een ceremoniële functie toekende. De oorzaak van die koninklijke kleurverandering kan worden gevonden in de revolutionaire ontwikkelingen in het jaar 1848. Zo werd de laatste Franse koning Lodewijk Fillips I afgezet en werden andere vorsten met geweld tot vergaande concessie gedwongen. Voor wie meer over dit revolutionaire jaar wil weten, lees het boek Europese Lente. De strijd voor een nieuwe wereld 1848-1849 van Christopher Clark. Ik moest hieraan denken bij het lezen van twee artikelen van Mark Jongeneel bij De Dagelijkse Standaard.

Standbeeld koning Willem II Den Haaf. Bron: flickr.com

Op 14 februari prees hij in een artikel enigst PVV-lid Wilders: “door juist een PvdA’er aan te wijzen als informateur, bewijst Wilders dat hij boven de partijpolitieke spelletjes staat en het landsbelang vooropstelt. Het lijkt ook op een uitgestoken hand naar onze twijfelaar, Pieter Omtzigt.” Desite kwam superlatieven tekort: “Dit is niet zomaar een politieke zet; dit is een meesterzet. In de huidige politieke impasse, waarbij de formatiegesprekken keer op keer vastlopen op onverzoenlijke verschillen, is het cruciaal dat er iemand met een frisse blik en buiten het gebruikelijke partijpolitieke spectrum komt om de boel vlot te trekken.” Wilders geeft hiermee, zo wordt betoogt: “een duidelijk signaal uit naar de rest van politiek Nederland: de PVV is bereid om over haar eigen schaduw heen te springen en onconventionele keuzes te maken in het belang van het land. Dit is een krachtig statement in een tijd waarin politieke starheid en ideologische scherpslijperij vaak de overhand hebben.”  En: “Bovendien plaatst Wilders hiermee de bal bij de andere partijen, en met name bij de NSC van Pieter Omtzigt. Door een bekwaam en gematigd figuur als Putters voor te dragen, maakt Wilders het voor Omtzigt en consorten moeilijker om zich afzijdig te houden. Het is nu aan hen om te bewijzen dat zij ook het landsbelang boven partijbelang kunnen stellen.” Afsluitend worden Wilders nog wat pluimen op de hoed gezet: “In de complexe en vaak onvoorspelbare wereld van de Nederlandse politiek heeft Geert Wilders wederom bewezen een strategisch denker te zijn, die bereid is om de conventies te doorbreken.” Hij is, om het zwak uit te drukken, erg te spreken over Wilders’ keuze voor Kim Putters. Tenminste op 14 februari.

 Een dag later hangt de vlag er ineens heel anders bij. Jongeneel in een volgende artikel: “PARTIJKARTEL ALERT! Nieuwe informateur Kim Putters schakelt “experts” in: De zoveelste draaimolen van de politieke elite,” aldus de kop boven een artikel. “Kim Putters beweert dat zijn “opdracht duidelijk is”, maar geeft toe dat het “iets minder duidelijk” is hoe de politieke partijen hierover denken. Dit lijkt weer eens typisch politiek taalgebruik te zijn dat nietszeggendheid tot kunst verheft. Putters benadrukt de noodzaak van het vinden van de juiste vorm voor een nieuw kabinet, alsof de vorm het probleem is en niet de inhoud van beleid dat onze samenleving raakt,”  zo begint het artikel. En vervolgt iets verder met: “We staan “als land voor grote uitdagingen”, zegt Putters. Maar zijn woorden klinken hol tegen de achtergrond van een politiek landschap dat meer verdeeld lijkt dan ooit. Grote tegenstellingen in het parlement worden als excuus gebruikt voor langdurige formatieprocessen, terwijl de echte kwesties – zoals immigratie, economische stabiliteit, en het behoud van onze nationale identiteit – op de achtergrond raken.” In de volgende alinea wordt het er niet beter op: “Het inschakelen van mastodonten zoals Tjeenk Willink en De Graaf is symptomatisch voor de wijze waarop de politieke elite blijft rondcirkelen binnen haar eigen kringetje, terwijl de stem van het volk naar de achtergrond verdwijnt. De formatie wordt een lastige klus genoemd, maar misschien is het wel de zelfgenoegzaamheid van onze politieke leiders die het werkelijke obstakel vormt.” Om af te sluiten met: “In de komende weken zal blijken of Putters en zijn team van ‘experts’ daadwerkelijk in staat zijn om iets te veranderen, of dat dit slechts de zoveelste aflevering wordt in de eindeloze soap die de Nederlandse politiek is geworden. Eén ding is zeker: de Nederlandse burger verdient beter dan deze eeuwige politieke carrousel.”  

De Jongeneel van de 14e februari is het met de Jongeneel van de 15e februari eens dat er sprake is van een meesterzet. Wie die meesterzet heeft bedacht daarover denken ze verschillend. Voor die van de 14e februari is Wilders het genie dat deze zet heeft bedacht. Voor die van de 15e is een geniale zet het ‘partijkartel’. Of Jongeneel is, net als koning Willem II in 1858, in één nacht tot bezinning gekomen. Of hij lijdt aan een dissociatieve identiteitsstoornis. Of zijn kortetermijngeheugen is aangetast. Of hij behoort tot de categorie mensen die iedere oprisping met wereld deelt en daarbij niet kijkt naar consistentie in wat er wordt gezegd. Aangezien hij in het artikel van de 15e geen woord rept over zijn artikel van een dag eerder, liggen aantasting van het kortetermijngeheugen en ‘iedere oprisping delen zonder consistentie’ het meest voor de hand.

Uitgelicht

ZUCHT……………..

De titel met hoofdletters en veel punten erachter. En nee, die zucht is niet het gevolg van een kater als gevolg van het vieren van Vastelaovend. Die titel met hoofdletters en veel punten is een gevolg van iets dat ik las op de site De Dagelijkse Standaard. “Massa-immigratie gaat niet over het helpen van mensen, maar over het vernietigen van de nationale identiteit. Ze willen dat iedereen volledig geïsoleerd is en niet verbonden door taal, cultuur, familiebanden of een thuisland waar ze zich thuis voelen.” Aldus Kardinaal Gerhard Müller. Als ik het artikel mag geloven.

De auteur is geen persoon, het is Cultuur onder Vuur . Een, zo is te lezen op hun site“campagne van de Stichting Civitas Christiana.”  Dus dan maar even naar de site van die stichting: “Civitas Christiana vecht voor de overwinning van de christelijke tradities, het gezin en de vrijheid van Nederland. Tegen het oprukkende multiculturalisme, de gender ideologie en de cultuur van de dood.”  Doel van de stichting is: “een halt toe te roepen aan de verdere afbrokkeling van de Nederlandse cultuur en tradities. Wij begrijpen de Nederlandse cultuur in de context van de christelijke beschaving, zoals die in de loop der eeuwen in Europa vorm heeft gekregen. Als fundamentele principes van de Europese cultuur zien wij traditie, familie en privé-eigendom.” Een stichting die zich inzet voor de Nederlandse cultuur en tradities met een Duitse hertog, Paul von Oldenburg als voorzitter en een Braziliaanse penningmeester in de persoon van Caio Xavier Da Silveira. Bijzonder. Tot zover de auteur. Terug naar de uitspraak van die kardinaal.

Ik vraag me dan meteen af wie die ‘ze’ zijn. Die ‘ze’ die tegenover ‘we’ staat al vraag ik me ook meteen af wie dan die ‘we’ is die tegenover die ‘ze’ staat. Het artikel geeft een hint: “De Duitse kardinaal stelt dat veel globalisten geloven dat er “te veel” mensen op aarde zijn, wat “klimaatschade” veroorzaakt.” Die ‘ze’ zijn dus ‘globalisten’ en om: “deze vermeende ‘overbevolking’ tegen te gaan, gebruiken deze machtsgroepen abortus en euthanasie als onderdeel van een ‘uitroeiingsprogramma’. De prominente kardinaal voegt daaraan toe: “En tegelijkertijd wordt iedereen die dit bekritiseert een nazi genoemd door degenen die zelf de moorddadige nazi-ideologie van ‘macht maakt macht’ voorstaan.” Volgens de kardinaal vloeit: “het lage respect voor het menselijk leven (…) voort uit de filosofische positie van het materialisme van globalisten. Je moet kijken naar de Frans-Roemeense filosoof Emil Cioran, die in zijn boek Le Mauvais demiurge de meest meedogenloze haat tegen de schepping en de goedheid van God propageert en het slangengif van het nihilisme van alle jakobijnse, communistische, fascistische en woke ‘elites’ van de afgelopen twee eeuwen uitspuwt.”  Het artikel sluit af met: “Müller stelt ook dat klimaatverandering en de ‘groene” beweging worden gebruikt als een ‘vervangende religie’ die velen aanhangen ‘in plaats van het oorspronkelijke christendom te verspreiden’. De Duitse kardinaal voegt eraan toe: ‘Respect voor het schepsel komt voort uit geloof in de goede Schepper en heeft geen catastrofaal wereldbeeld nodig.”

Zo, dat is nogal wat. Er is dus een ‘’ze’, een club globalisten van jakobijnse, communistische, fascistische en woke ‘elites’ die vindt dat de wereld overbevolkt is, die zich van ‘uitroeiingsprogramma’s bedient om hier wat aan te doen en hierbij gebruik maken van klimaatverandering en de ‘groenen beweging’ als plaatsvervangende religie. Mij is nog steeds niet duidelijk wie die ‘ze’ nu precies zijn. Jakobijnen, communisten, fascisten, woke elites, allemaal grote woorden maar wat zeggen ze en vooral op wie hebben ze betrekking? En hoe vervolgens zich dit verhoudt tot die massa-immigratie bedoeld om de nationale identiteit te vernietigen en iedereen te isoleren? En wat is daarin dan de rol van die nieuwe plaatsvervangende ‘groene-beweging-religie? Het lijkt mij nogal onwaarschijnlijk dat jakobijnen, communisten, fascisten  en woke elites het ergens met elkaar over eens kunnen worden. Zelfs niet over een agree to disagree’. Laat staan over een gezamenlijk programma met betrekking tot migratie en een plaatsvervangende ‘groene-beweging-religie. Het beeld van die ‘ze’ wordt er niet duidelijker op.

Dan van de ‘ze’ naar het onderwerp migratie. Migratie is een van de wezenskenmerken van de Homo sapiens. De grootste kracht van de mens is zijn voorstellingsvermogen. Dat vermogen maakt dat we verhalen verzinnen, zoals landsgrenzen, bedrijven en religies, die voor de verzinner en voor zijn soortgenoten net zo reëel zijn als een boom of een rivier. Het vermogen om je een beeld te vormen van wat er aan de andere kant van het water is zonder dat je het kunt zien. Dat is iets wat ons mensen drijft en inspireert. Je een mens op de maan kunnen voorstellen was voldoende om er binnen tien jaar op te staan. En als het bij  de maan lukte, waarom zou het dan niet ook bij Mars lukken? Je de reis ernaar toe kunnen voorstellen, maakt dat mensen zoals Elon Musk eraan gaan werken. Je een beter leven elders kunnen voorstellen, is van de belangrijkste drijfveren van de mens. Die drijfveer maakt dat mensen de reis naar elders aanvaarden. Vaak blijkt werkelijkheid na aankomst anders dan de voorstelling die de reiziger ervan had. Ik hoop dat Musk en degenen die met hem de reis naar Mars willen aanvaarden zich dat ook bedenken. Migratie heeft geen ‘ze’ nodig om mensen te verleiden met een ‘groene-beweging-religie’ om te migreren. Migratie gaat inderdaad niet over het helpen van mensen. Het gaat over mensen die zichzelf willen helpen door te migreren. Migratie gaat niet over het bewust vernietigen van ‘de nationale identiteit’.

Kijkmagazine geeft vijf tekenen waaraan je een complottheorie kunt herkennen die ik voor het gemak hier herhaal. Als eerste worden “verbanden gelegd tussen zaken waartussen niet per se een oorzakelijk verband bestaat. Je zou net zo eenvoudig allerlei andere oorzaken kunnen verzinnen.” Als tweede zit het complot: “extreem ingewikkeld in elkaar. Enorme aantallen mensen houden iets geheim. Er moeten welhaast bovennatuurlijke krachten in het spel zijn om dat voor elkaar te krijgen.” Als derde: “Valt het woord ‘werelddominantie’? Of omvat het verhaal een ambitieus plan om controle te krijgen over een complete staat, economie of politiek systeem? Neem het dan maar met een paar korrels zout.” Als vierde worden: “Feiten en wilde speculaties worden in het betoog door elkaar heen gebruikt, zonder enige poging om ze van elkaar te onderscheiden.” Als vijfde en laatste wantrouwt de verteller: “overheden en organisaties enorm. Complotdenkers weigeren automatisch de officiële lezing te geloven, en vaak ook iedere andere verklaring die niet aansluit bij hun theorie.”  Het door De Dagelijkse Standaard overgenomen betoog van kardinaal Gerhard Müller vertoont alle kenmerken van een complottheorie. Een kardinaal complot of beter nog kardinale onzin!

Uitgelicht

Het paard achter de wagen

“Wanneer is er eigenlijk een moment in de vaderlandse politiek dat we eens een diepgaande analyse maken van onze staatsinrichting? Waar gaan we naar toe en is dat eigenlijk wel een bewust gekozen en gewenste route en wie heeft de route gekozen? Het volk, de democratie?” Interessante vragen die  René Dercksen stelt in een artikel bij Opiniez. Dercksen staat er wel bij stil in een wel heel bijzonder betoog. Volgens Dercksen leidt: “het succes van het kapitalisme (…) uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme.” En daarom zo eindigt hij: Moge het beleid van Milei de basis vormen voor politici die wél een visie hebben op de inrichting van de samenleving. Eén met bewezen de meeste welvaart, het meeste welzijn en vrijheid voor een ieder. Het kapitalisme.” Dercksen stelt Milei ten voorbeeld omdat: “hij slagvaardig van start gegaan (is) met bijvoorbeeld het afschaffen van tal van regels op de woningmarkt, dat direct leidde tot meer aanbod en lagere huren (hoi Hugo). Ook schrapte hij tal van ministeries, want hoe groter de overheid, hoe minder vrijheid. Onze overheid was nog nooit zo groot en dat onder leiding van een zelfverklaard liberaal.” Volgens Dercksen is de overheid dus te groot en te bemoeizuchtig en daardoor wordt onze vrijheid beperkt.

Voor zijn ideale samenleving gaat hij terug naar de jaren vijftig: “Nadat we met een beetje Marshallhulp ons land na de Tweede Wereldoorlog weer aan de praat kregen ontstond er een economie, die nog het dichtst bij het ideaalbeeld kwam van het kapitalistische systeem.” Tenminste het kapitalistische systeem zoals het bedoeld is volgens Dercksen: “bakkers die hun brood te duur verkopen, concurrentie krijgen van een andere bakker verderop in de straat die dezelfde kwaliteit goedkoper kan produceren. Kapitalisme houdt ondernemers scherp en biedt consumenten waar voor hun geld. Bijkomend voordeel: MKB’ers zijn in de regel zuinig op hun personeel, hun kostbaarste kapitaal.” Als iemand terug wil naar het verleden word ik argwanend want meestal zag dat verleden er toch net iets anders uit dan wordt voor geschetst. Zo was de vrijheid van de helft van de bevolking, de vrouwelijke helft, in die tijd veel beperkter dan nu. Maar laat ik me beperken tot het ‘ideaalbeeld van het kapitalistisch systeem’ dat de jaren vijftig volgens Dercksen het meest benaderde. Voor wat betreft de loonvorming was er niets kapitalistisch of vrije markt. De na de Oorlog ingevoerde geleide loonpolitiek werd pas in het begin van de jaren zestig afgeschaft. Met de Hongerwinter in het achterhoofd, nam de overheid allerlei maatregelen om de landbouwproductie te verhogen, iets wat ieder land in West-Europa probeerde en dat uiteindelijk onder de noemer gemeenschappelijk landbouwbeleid een van de belangrijkste pijlers werd onder de Europese Unie. Beleid dat leidde tot boterbergen en melkplassen die vervolgens met korting hun weg vonden naar de rest van de wereld. De Noodwet van Drees van 1947 vormde de eerste van een reeks wetten die onze verzorgingsstaat vormen. Het ‘kapitalisme’ van de eerste dertig jaar na de Tweede Wereldoorlog kende grote overheidssturing.

Het huidige heden lijkt niet meer op de jaren vijftig. Niet op die in het hoofd van Dercksen maar ook niet op hoe het werkelijk was. Er is veel veranderd. Dercksen: “Intussen zijn echter de multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies. Meta van Facebook koopt Whatsapp en Instagram en als je ergens wilt inloggen kan dat via Google of Apple. Dat lijkt handig, maar het laat onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech zien. Betalen met Apple Pay? Mij niet gezien. Daarnaast hebben ze een digitale snelweg gecreëerd: apps. Wat je er ook op doet, Google of Apple verdient eraan. Zo is het kapitalisme niet bedoeld.” Nu is kapitalisme niet iets is wat iemand heeft verzonnen met een bepaalde bedoeling. Kapitalisme is een interpretatie van de samenleving bedoeld om te begrijpen wat er gebeurt. Dercksen is niet de enige die de werkelijkheid gelijkstelt aan de interpretatie. Een: “manier van spreken over onze samenleving (die het doet) voorkomen alsof onze voorouders ooit eens een soort vergadering hebben gehouden met als doel een ‘motor’ uitkiezen om in de samenleving te stoppen. Als historicus zou ik maar wat graag de notulen van die vergadering willen hebben. Welke ontwerpeisen stelden ze aan de ‘motor’? Maar vooral welk doel hadden ze voor ogen? Helaas zullen die notulen nooit boven tafel komen omdat ze er niet zijn,” zoals ik in de recente prikker Systeem schreef. Dat laat echter onverlet dat je je terecht kunt afvragen of ‘multinationals die zo groot zijn dat er sprake lijkt van oligopolies’ een gewenste ontwikkeling zijn.

Echt bijzonder wordt het als Dercksen gaat verklaren hoe het zo is gekomen. Daarvoor gaat hij te raden bij politiek wetenschapper Joseph Schumpeter (1983-1950). Schumpeter is de man die de door Werner Sombart gemunte term creatieve destructie de nu bekende betekenis gaf: ‘een proces van voortdurende innovatie waarbij succesvolle technieken oude vernietigen’. Schumpeter was het met Marx eens dat het kapitalisme uiteindelijk zou worden vervangen door het socialisme. Dit zou via de tussenstap van het corporatisme gebeuren. En volgens Dercksen is dat nu aan het gebeuren: “Schumpeter stelde dat het kapitalisme via corporatisme zou transformeren naar een meer totalitair socialistisch model. Dat is exact wat we thans voor onze ogen zien gebeuren. Plat gezegd: het succes van het kapitalisme leidt uiteindelijk, zonder ingrijpen, tot socialisme. Waar wetgeving niet (alleen) meer gemaakt wordt in het parlement, maar waar multinationals via supranationale instituten als het WEF, WHO, VN en EU, steeds meer invloed en macht concentreren, aan wetten meeschrijven of intussen zelfs wetten voorschrijven. Waar boeren vervangen worden door WEF-food hubs, waar in fabrieken van Bil Gates krekels worden verwerkt tot voedsel.”

Een bijzonder betoog. Als eerste omdat de periode die volgens Dercksen het meest op het kapitalisme leek, in Nederland de meest corporatistische was. Zo werd in 1950 de Wet op de publieke bedrijfsorganisaties aangenomen. Een wet die vooral door de Katholieke Volkspartij werd gepromoot. Een wet die het mogelijk maakte om product- en bedrijfschappen op te richten. Een productschap was een belangenorganisatie van bedrijven die eenzelfde grondstof in opeenvolgende stadia bewerken. Een bedrijfschap is een organisatie van bedrijven die in eenzelfde branche werken. De branches zelf konden zo’n schap oprichten en de Sociaal Economische Raad zag erop toe dat zo’n schap voldoende draagvlak had en representatief was. Zo’n schap kon heffingen opleggen en regels stellen die bindend waren voor alle bedrijven in hun sector. Vooral in de agrarische sector speelde deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties een belangrijke rol.

Vooral bijzonder omdat Dercksen de huidige wereldordening socialistisch noemt, totalitair socialistisch om precies te zijn. Een “politieke ideologie, oorspronkelijk gericht op afschaffing van privékapitaalbezit en collectief bezit van de productiemiddelen, later vooral gericht op sociale rechtvaardigheid en op een sterke rol van de overheid om die te bewerkstelligen,” aldus de omschrijving die de Van Dale van socialisme geeft. Dat is toch iets heel anders dan een samenleving waar multinationals meeschrijven aan wetten en supranationale instituten steeds meer invloed en macht hebben. Dercksens omschrijving komt wel in de buurt van totalitarisme, een samenleving: “waarin alles ondergeschikt wordt gemaakt aan de alles controlerende staat, die meestal als dictatuur is ingericht,” aldus weer de Van Dale. Maar dan wel een bijzondere soort van totalitarisme omdat het niet de ‘alles controlerende staat’ waaraan is alles ondergeschikt wordt gemaakt, maar aan die multinationals. Een beeld dat bevestigd lijkt te worden door de reacties van Europese politici op de recente boerenprotesten. Een reactie die vooral oog lijkt te hebben voor de belangen van het agro-industrieel complex en niet die van de burger noch van de boer.

En daarmee komen we bij de door Dercksen bewierookte ministeries en regels afschaffende Milei die de overheid kleiner maakt omdat een grote overheid minder vrijheid voor burgers betekent. Tenminste in het hoofd van Dercksen. Dercksen ziet meer in een wereld zoals Ayn Rand die voorspiegeld. Rand werd geboren in 1905, in wat nu weer Sint Petersburg heet, als Anna Rosenbaum. Het gezin Rosenbaum vluchtte in 1917 voor de revolutie naar de Verenigde Staten. Rand staat aan de basis van het objectivisme, een stroming die, zoals Wikipedia het goed omschrijft: “de mens (ziet) als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als zijn hoogste ethische doel, productieve prestatie als zijn nobelste activiteit en de rede als zijn enige leidraad.”  Dit objectivisme is natuurlijk net zo subjectief als alle andere denkrichtingen.  Precies het tegengestelde van het collectivistische denken waarvoor ze uit Rusland vluchtte. Daar hebben we waarschijnlijk ook meteen haar belangrijkste drijfveer gevonden. Rand werd dan ook een belangrijke figuur in de anticommunistische strijd in de Verenigde Staten en die woede hevig in de na-oorlogse jaren. Bij het verkopen van een ideologie kan een goed verhaal wonderen doen en daar zorgde Rand voor. Voor wie er een beeld bij wil hebben, lees haar roman Atlas Shrugged. Met goede argumenten betoogt Hans Achterhuis dat dit boek de utopie van het neoliberalisme is. In een prachtig verhaal wordt die ideale wereld afgezet tegen een instortende buitenwereld. In die door succesvolle zakenlui geschapen ideale wereld heerst absolute vrijheid en wordt alles via vrije transacties geregeld. Dat is de wereld die Dercksen voor zich ziet en daarom moet de overheid kleiner. Wat die wereld voor de minder succesvolle mensen zou betekenen, wat die voor hun vrijheid zou betekenen, blijft ongeschreven. Een invloedrijk boek omdat het na de bijbel en wellicht Mao’s rode boekje, het meest verkochte boek in de wereld is. Waarbij de vergelijking met Mao mank gaat omdat daarbij geen sprake is van vrije keuze.

Wat we wel weten, is dat zo’n vrije wereld met kleine overheden die alles aan de markt overlaten, leidt tot: “multinationals zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies.” En dat als je dat tegen wilt gaan je juist een sterke overheid nodig hebt. De ‘vrijheid’ die Dercksen wil, leidde er aan het eind van de negentiende eeuw toe dat er in de Verenigde Staten monopolies ontstonden zoals Standard Oil en General Electric. Een ontwikkeling die gekeerd kon worden door wetgeving de Sherman Antitrust Act van 1890. Een wet bedoeld om het publiek te beschermen tegen het falen van de markt. De wet richt zich niet tegen gedrag dat competitief is, zelfs niet in ernstige mate, maar tegen gedrag dat er op oneerlijke wijze toe neigt de concurrentie zelf te vernietigen. Dit soort wetgeving is nodig om iets te doen tegen: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech.” Dergelijke wetgeving en een overheid die zichzelf verantwoordelijk maakt voor de basisinfrastructuur ook op digitaal gebied.

Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het dat een sterke inclusieve centrale overheid onmisbaar is voor een sterke competitieve en innoverende samenleving. “We zullen zien dat Groot-Brittannië rijker is dan Egypte omdat Groot-Brittannië (of Engeland om precies te zijn) in 1688 een revolutie doormaakte die de politiek en daarmee de economie van het land veranderde. Mensen vochten voor en wonnen meer politieke rechten en ze gebruikten die om hun economische mogelijkheden uit te breiden,[1] schrijven Daron Acemoglu en James A. Robbinson in de inleiding van hun boek Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty. Ze tonen aan dat zonder die sterke inclusieve overheid een sterke inclusieve en innovatieve economie niet mogelijk is. Niet mogelijk omdat die overheid ervoor zorgt dat rechten gewaarborgd zijn en dat revenuen van innovaties ten goede komen aan de innovator. Maar ook dat iedereen die innovator kan zijn. Ontbreekt die sterke inclusieve overheid dan ontstaat er een extractieve samenleving. Een samenleving waar de rijken en machtigen hun macht en rijkdom beschermen door zich zoveel mogelijk toe te eigenen onder andere door anderen te belemmeren om de vruchten van hun werk te oogsten.

Als Dercksen een punt heeft met: “onze slaafse afhankelijkheid van Big Tech,” en als “multinationals (werkelijk) zo groot dat er op vele terreinen sprake is van oligopolies,” en dat punt heeft hij, dan spant hij met Milei het paard achter de wagen.


[1] Daron Acemoglu en James A. Robbinson, Why Nations Fail. The origins of Power, Prosperity and Poverty,  pagina 4 (eigen vertaling)

Uitgelicht

Bezet of niet?

Ik heb de plank mis geslagen met mijn prikker Dubbele moraal en de internationale rechtsorde. Dat kreeg ik van een van mijn lezers te horen. Of beter te lezen: “Gaza was een de facto onafhankelijke staat met een eigen leger, eigen regering. De afscheiding als muur was er niet voor niets. Hamas als het officiële leger van de de facto staat Gaza heeft de boel laten ontbranden.
Er was geen politie of bezettende macht in Gaza. De internationale rechtsorde had na 7 oktober moeten ingrijpen en Hamas er uit zetten voor oorlogsmisdaden. …. U hanteert hier zelf een dubbele moraal.”
Daar kan ik het mee doen. Zie ik het dan verkeerd en is Gaza een onafhankelijke staat?

Na de bezetting door Israël in 1967, werden er 21 Israëlische nederzettingen gesticht. De kolonisten werden, net als op de Westelijke Jordaanoever, door het IDF beschermd. Die nederzettingen werden in 2005 verlaten en het Israëlische leger trok zich terug uit de Gaza en bouwde er een groot hek omheen. Bij de verkiezingen voor het Palestijnse parlement in 2006, kwam Hamas als de grote winnaar naar voren. Hamas deed aan deze verkiezingen mee onder grote druk van het Westen. Het Westen dat vervolgens een bestuur onder leiding van Hamas niet erkende. Daarop werd een regering van nationale eenheid geformeerd waarin zowel Hamas als Fatah deelnamen. Die viel na drie maanden uit elkaar en in de daarop volgende strijd nam Hamas met geweld de controle over Gaza. Maar was Gaza daarmee een staat?

Even naar de Van Dale. Onafhankelijk is: “vrijheid, zelfstandigheid.” Hier wordt niet specifiek een staat bedoeld. Dan de Wikipedia en het begrip onafhankelijkheid (staatkunde) want daar hebben we het hierover, wordt als volgt omschreven: “is het volledig soeverein kunnen heersen door een land of staat over het eigen grondgebied, zelfstandig kunnen beslissen over het binnenlands en buitenlands beleid en niet worden bestuurd door een ander land.” Hoe bepaal je de onafhankelijkheid? Wikipedia: “De status van onafhankelijkheid wordt internationaal bepaald door de erkenning door andere staten. Alleen onafhankelijke landen kunnen volledig lid worden van de Verenigde Naties, maar hiertoe zijn zij niet verplicht.

Weer even terug in de tijd, naar het eerste Akkoord van Oslo van 1993. Daar kwamen Israël en de PLO overeen, de Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements,  zoalshet akkoord officieel heet. Een akkoord bedoeld: to establish a Palestinian Interim Self Government Authority, the elected Council (the “Council”), for the Palestinian people in the  West Bank and  the Gaza Strip” Dit vooruitlopen op een definitieve vredesregeling die er binnen vijf jaar zou moeten zijn. Het zelfbestuur werd de Palestijnse Autoriteit genoemd. Die naam geeft de bijzonderheid van de zaak al aan. Het is geen staat, maar een autoriteit. Een autoriteit omdat ze belangrijke eigenschappen van een staat ontbeert.“In order to guarantee public order and internal security for the Palestinians of the West Bank and the Gaza Strip, the Council will establish a strong policeforce, while Israel will continue to carry the responsibility for defending against external threats, as well as the responsibility for overall security of Israelis for the purpose of safeguarding their internal security and public order.” Die Palestijnse Autoriteit had geen zeggenschap over haar eigen grenzen en mag zich niet bemoeien met Israëliërs die in het gebied wonen. Het ontbrak haar daarmee aan belangrijke kenmerken van een staat.

In dit akkoord werd ook de terugtrekking van Israël uit Gaza vastgelegd en net als het inrichten van: “An economic development and stabilization programme”, dat: “the establishment of an Emergency Fund, to encourage foreign investment and financial and economic support.” Beoogde. “Both sides will coordinate and cooperate jointly and unilaterally with regional and international parties to support these aims.” De Europese Unie en ook Nederland waren partijen die financieel bijdroegen aan dit economisch ontwikkelingsprogramma. Zo werd er met Nederlands geld en door een Nederlands bedrijf gewerkt aan het aanleggen van een zeehaven in Gaza. Die haven in aanbouw werd in 2001 door Israël platgebombardeerd. Iets dat ook de in 1998 geopende luchthaven van Gaza overkwam. Tot een definitieve oplossing is het nooit gekomen.

Als we naar een ander aspect van een staat kijken, de internationale erkenning, dan zien we dat 138 van de 193 lidstaten van de Verenigde Naties Palestina als staat erkennen en Gaza maakt daar onderdeel van uit. Nederland is net als België en de Verenigde Staten een van die 63 landen die Palestina niet erkennen. Palestina is waarnemend niet-lid van de Verenigde Naties. Gaza wordt door geen enkel land erkend als staat.

De Palestijnse Autoriteit ontbeert, ondanks haar erkenning door 138 landen, belangrijke kenmerken van een staat. Gaza wordt helemaal niet erkend als staat en mist ook die kenmerken. Hoe moeten we het gebied dan omschrijven? Op de genoemde Westoever zijn de Israëlische troepen nog present. Dus daar kunnen we van bezetting spreken. Maar hoe zit dat in Gaza? In 2005 trok Israël al haar troepen terug uit Gaza. Geen troepen dus ook geen bezetting?  “(W)anneer het grondgebied van een land geheel of deels wordt bestuurd door een ander land” aldus de Wikipedia.  Bezetting is, volgens deze definitie, breder dan alleen het fysiek stationeren van soldaten. Bezetting is ook aan de orde als het grondgebied van een land geheel of deels wordt bestuurd door een ander land. Voor deze definitie is veel te zeggen. Wat zien we als we met deze definitie naar Gaza kijken? Israël behield ook na terugtrekking van haar troepen en kolonisten de volledige zeggenschap over de in- en export van goederen in Gaza. Het controleerde en blokkeerde het luchtruim en de toegangen via water naar Gaza. Zo werd in 2010 een Turks schip dat de blokkade van Gaza wilde doorbreken, door Israëlische troepen geënterd.  Voor de Verenigde Naties was die blokkade al voldoende reden om van bezetting te spreken. Als er vanuit Gaza iemand een aanslag pleegde in Israël, dan trad het Israëlische leger op en ging op zoek naar de aanslagpleger en het netwerk eromheen. Het vroeg niet om een internationaal arrestatiebevel en vroeg niet om ‘uitlevering’. Israël implementeerde een veiligheidszone op het grondgebied van Gaza, een strook land waar niemand mocht komen en waar je het risico liep om doodgeschoten te worden.

Na het voorgaande laat ik het aan jullie om te concluderen of ik het verkeerd zie en me, zoals de genoemde lezer zegt, schuldig maak het hebben van een aan dubbele moraal.

Uitgelicht

Dubbele moraal en de internationale rechtsorde

“Dat het Westen Ruslands oorlog tegen Oekraïne veroordeelt en Israëls oorlog met Hamas steunt, is geen voorbeeld van een dubbele moraal. Rusland is aanvaller, Israël de aangevallene. Ik mag toch hopen dat dit nog steeds als een verschil wordt gezien. Zonder 7 oktober zou er geen Gaza-oorlog zijn.” Aldus Arie Elshout in zijn column in de Volkskrant. Volgens Arie Elshout moeten we naar de bal blijven kijken en ons niet laten afleiden van de kern van de zaak. Het Westen mag dan: “van buitenaf en van binnenuit … worden aangesproken op de naleving van de waarden waarop het zich laat voorstaan.” De kern van de zaak is, zo betoogt Elshout, dat: “het Westen (…) de minst imperfecte partij,” is. Dat laatste ben ik met hem eens, voor wat betreft de dubbele moraal slaat hij de plank mis.

Bron: Picpedia

In  een imperfecte wereld waarin niet iedereen dezelfde waarden hanteert loopt de partij die de hoogste waarden voor zichzelf hanteert het grootste risico om niet waardenconform te handelen. Zo kan een land dat mensenrechten hoog in het vaandel heeft staan, voor de keuze komen te staan om al dan niet handel te drijven met een dictatuur die de mensenrechten schendt. Verhandel je bijvoorbeeld graan met Noord-Korea als niet handelen betekent dat er in dat land mensen van de honger sterven. In een perfecte wereld hoeft zo’n afweging niet te worden gemaakt. In onze huidige imperfecte wereld hoeft een land dat zich van mensenrechten niets aantrekt die afweging ook niet te maken. Alleen een land dat mensenrechten als waarde hanteert, staat voor zo’n keuze. In de huidige imperfecte wereld draait het: “niet alleen om moraal en recht, macht en belang zijn even belangrijk, zo niet belangrijker in de praktijk.” In die wereld staan vooral westerse landen voor zo’n keuze en moeten dus een afweging maken. Een afweging waar anders over gedacht kan worden en waar je dus kritiek op kunt hebben.

Dat het Westen wordt aangesproken op de waarden die het voorstaat en de keuzes die het in de afweging van die waarden maakt, is terecht. Dat op zo’n verwijt een kritisch zelfonderzoek volgt, is het Westen, zoals Elshout terecht zegt:  “aan zijn stand verplicht open te staan voor kritisch zelfonderzoek. Maar het hoeft niet alles te slikken; het moet aanspreekbaar zijn maar mag ook tegenspreken.” Wie daarbij aanspreekt, maakt echter nogal wat uit. Als iemand die dezelfde waarden hanteert je iets verwijt, raakt dat je dieper dan eenzelfde verwijt door iemand die er bekend om staat een loopje met die waarden te nemen. Hetzelfde verwijt dat het Westen niet optreedt tegen een schending van de mensenrechten door Israël, schending van mensenrechten geuit door een mensenrechtenorganisatie of door een liberale democratie heeft meer gewicht dan eenzelfde verwijt geuit door een dictatoriaal regime dat bevolkingsgroepen in  eigen land vervolgt.

Waar Elshout de plank misslaat, is in zijn vergelijking van de oorlog tussen Oekraïne en Rusland en de situatie in Israël. Rusland viel een soeverein land binnen. Het veroordelen van Rusland als aanvaller is daarbij terecht. In geval van de aanslag van Hamas in Israël ligt dat anders. Israël werd niet aangevallen door een vreemde mogendheid. Gaza, noch de Westelijke Jordaanoever noch beiden in combinatie zijn een vreemde mogendheid. Het is of zijn geen landen of staten en dat zullen het, als het aan Israëls premier Netanyahu ligt, ook nooit worden getuigen zijn uitspraak dat er: “geen compromissen  (te) sluiten (zijn) over volledige Israëlische veiligheidscontrole over het totale gebied ten westen van de Jordaan – en dat is onverenigbaar met een Palestijnse staat.”  Beide gebieden zijn door Israël bezet en de mensen die er wonen, zijn tweederangs burgers. Dit afgezien van de Israëlische kolonisten op de Westelijke Jordaanoever die zelfs meer dan eersterangs burgers lijken.

Dus ja, op 7 oktober werd door Hamas een bloedige en barbaarse aanslag gepleegd op inwoners in het zuiden van  Israël. Het was echter geen aanval door een vreemde mogendheid maar door een beweging die zich tegen de bezetting door Israël verzet. De aanslag was barbaars omdat er onschuldige burgers werden afgeslacht om geen andere reden dan dat ze Israëliër waren en moet daarom worden veroordeeld. Dat laat onverlet dat de Palestijnen het recht hebben zich te verzetten tegen de Israëlische bezetting. Dat verzetten mag zelfs met geweld. Geweld waarbij zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat er burgerslachtoffers vallen, maar het is geen vereisten dat er geen burgerslachtoffers mogen vallen. De aanslag van 7 oktober verandert niets aan het feit dat Gaza en de Westelijke Jordaanoever 10 juni 1967 door Israël zijn bezet.

Daar waar Rusland veroordeling verdient voor het binnenvallen van Oekraïne en Hamas voor de barbaarse aanslag van 7 oktober, verdient Israël veroordeling voor het bezetten van de twee gebieden, de manier waarop het land als bezetter te werk gaat en de manier waarop het na die aanslag van 7 oktober in Gaza optreedt tegen Hamas. “De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde,” aldus artikel 90 van de Nederlandse Grondwet. Dat Nederland zich wel uitspreekt tegen Russische agressie in Oekraïne en niet tegen het Israëlische optreden in Gaza getuigt, gezien dat Grondwetsartikel wel van dubbele moraal. Het zijn allebei grove overtredingen van de internationale rechtsorde.

Uitgelicht

Snelwaarheid

 Na de Tweede Kamerverkiezingen van november 2023 staan de kranten vol met artikelen ter verklaring van de winst van de PVV en de NSC maar vooral ook van het verlies van links. ’Links’ zou zijn afgedwaald van haar oorspronkelijke wortels: het opkomen voor de arbeiders. Of het zou ‘links’ ontbreken aan een groot verhaal, zoals Rob Wijnberg betoogt, immers: “Tussen de melodietjes van eerlijker delen en biologischer boeren klinkt namelijk voortdurend het refrein van: minder, minder, minder. Niet het soort ‘minder’ waarmee Geert Wilders al jaren tegen de grenzen van de rechtsstaat aanschuurt, maar van het soort waarmee je de rijke westerse postmoderne consument regelrecht het kamp van de tegenpartij injaagt: die van minder vlees op de barbecue, minder vakanties in verre oorden, minder vrijheid om te doen en laten wat je wil.” Zou het of zou er iets anders aan de hand kunnen zijn?

Neem het ‘opkomen voor de arbeider’. Als je naar de cijfers kijkt, dan is ‘opkomen voor de arbeider’ een verliezende strategie. Het percentage mensen dat in Nederland in de goederenproductie werkt is tussen 1969 en 2021 gedaald van 39% naar16% en een steeds groter deel hiervan is arbeidsmigrant zonder stemrecht. Met de ‘arbeider’ win je geen verkiezingen. Een ‘groot links verhaal’ heeft in Nederland nooit 60 zetels behaald. De PvdA en de voorlopers van GroenLinks haalden maximaal 59 en dat was in 1977. Zelfs de premiersbonus hielp het ‘linkse verhaal’ in 1977 niet aan een meerderheid en nadat Wim Kok de ideologische veren afschudde, was het gedaan met de ‘grote verhalen’. Zitten mensen werkelijk te wachten op een groot links verhaal? Of zou er iets anders aan de hand kunnen zijn? Bij het denken daarover kwam ik uit bij twee boeken van Alessandro Baricco waarin hij de westerse samenleving op een bijzondere wijze analyseert en beschrijft.

Bron: Wikipedia

In de Barbaren  beschrijft hij het steeds oppervlakkiger worden van onze samenleving. Hij doet dat aan de hand van boeken, wijn en voetbal. In een eerdere Prikker besteedde ik al eens aandacht aan Baricco. Er wordt meer wijn gedronken, maar kwaliteitswijn leidt een kwijnend bestaan. Net zoals de literatuur terwijl er veel meer boeken worden verkocht. Als voetballiefhebber betreurt hij het lot van Roberto Baggio de sierlijke specialist die steeds vaker op de bank zat omdat hij geen totaalvoetballer was. Die ‘barbaren’ leken zich niets aan te trekken van oude conventies. Ze leefden in een andere wereld. Het leven als een aaneenschakeling van korte momenten van sensatie zonder verdieping. De nieuwe mens, de barbaar, als een surfer. Scherend over het water ziet de surfer veel van het oppervlak van de zee, maar mist de diepgang van de duiker die veel minder oppervlakte bestrijkt maar wel een betere indruk krijgt van wat een zee is. Met hun gedrag gaven de barbaren een inkijkje in de nieuwe wereld: “een lay-out van de wereld die is aangepast aan de ogen die we hebben, een mentaal ontwerp dat geschikt is voor onze hersenen, en een hoopvol plot dat is opgewassen tegen ons hart, bij wijze van spreken.[1]

Tien jaar later beschrijft hij in The Game als een soort archeoloog de ontstaansgeschiedenis van die nieuwe wereld. Hij probeert er als het ware een landkaart van te maken of, zoals het op de kaft kort wordt omschreven: “In The Game onderzoekt hij de digitale revolutie en de gevolgen daarvan voor de mens.” Zo ziet hij het Nederlandse totaalvoetbal uit de jaren zeventig als een van de voorgangers van het Web: “het Nederlands elftal heeft maar zelden een toernooi gewonnen …. .Niettemin was de roep ervan onweerstaanbaar, en dat had te maken met een zeker ontsluiten van horizonten, de verpulvering van de vele regels, de vernietiging van onbenullige mentale blokkades en het opeisen van een nieuwe gelijkheid.[2]” Als je het zo leest dan zijn er wel wat parallellen met het Web. Baricco vergelijkt de digitale revolutie met een game, een computerspel, vandaar de titel. In een game gaat het om problemen en snelle oplossingen, om actie en reactie, en om een score. Die eigenschappen vormen, zo betoogt Baricco, de kern van de gehele digitale revolutie.

Baricco gaat terug naar de beginperiode van de die revolutie. De revolutionairen: “ waren mensen op de vlucht … die probeerden te ontsnappen aan een eeuw die een van de gruwelijkste in de geschiedenis van de mensheid was geweest, en die niemand had gespaard.” Een eeuw die: “een indrukwekkende reeks rampen achter zich (liet). En bij bestudering van die rampen zie je: “De obsessie met grenzen, de verafgoding van alle mogelijke scheidslijnen, de drang om de wereld in te delen in beschermde zones die niet met elkaar in contact stonden.[3] Zij wilden beweging. De revolutionairen wilden: “Grenzen boycotten, alle muren neerhalen, één open ruimte inrichten waarin alles moest gaan circuleren. Immobiliteit demoniseren. Beweging aanduiden als eerste, noodzakelijke, totemistische, onbetwistbare waarde.[4]Daarbij stonden twee vijanden in de weg. Als eerste: “een bepaald verontrustend stelsel van normen en waarde” en als tweede: “de keiharde elite die dat stelsel bewaakte. Deze waren allebei diep geworteld in de instituten, al eeuwenlang stevig verankerd, en sterk geworden door een beproefde vorm van intelligentie.[5]

Maar hoe die revolutie vorm te geven? Volgens Baricco kon dat op twee manieren. Als eerste: “kon je kiezen voor een frontale botsing, en dan ging het erom ideeën, normen en waarden te produceren.  … Een ideologische strijd op het open veld der ideeën.” Voor die manier kozen de revolutionairen niet omdat ze:  “al zo vaak (hadden) gezien dat ‘ideeën’ tot  rampen konden leiden, dat ze daar een zekere instinctieve argwaan tegen koesterden. Bovendien waren ze voor het merendeel afkomstig uit een mannelijke, technische, rationele, pragmatische elite, en als ze ergens talent voor hadden dan lag dat in de richting van problem solving, niet in het uitwerken van conceptuele systemen.” Ze richtten zich niet op de theorie maar op de praktijk. Op het oplossen van zaken die zij zagen als probleem. Dat deden ze door: “systematisch die oplossing te kiezen die de grond wegsloeg onder de voeten van de samenleving waaruit zij wilden ontsnappen. Niet de beste oplossing of de meest doeltreffende, nee, de oplossing die de hoekstenen aantastte van de samenleving waarvan ze zich wilden ontdoen. [6] Die ‘aparte mensheid’ liet de ideologie varen en concentreerde zich op de techniek, de tools. ‘In ieder huis een computer,’ voorspelde de al genoemde Brand in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Deze ‘aparte mensheid’ wilde dus weg van ideeën en hun bemiddelaars, de ideologen. Zij wilden de macht bij het volk.

Een van de belangrijkste eigenschappen van de tools was daarom dat iedereen ze makkelijk kan gebruiken. Je hebt geen ‘expert’ of ‘tussenpersoon’ nodig om een app te versturen. Je huis of auto verhuren kun je zelf, via Airbnb of Uber. Om je bankstel te verkopen hoef je het niet meer naar een handelaar in tweedehandsjes te brengen. Je kunt het rechtstreeks aan een geïnteresseerde verkopen. Als de digitale revolutie iets is, dan is het de uitschakeling van de ‘tussenpersoon’. Baricco: “ze verkozen de beweging en ontmantelden elke bemiddeling. Het was een slinkse methode, maar onontkoombaar en moeilijk tegen te gaan. Toegepast op elk aspect van de ervaring – van de aanschaf van een boek en de manier van vakantiekiekjes maken tot het opzoeken van de definitie van ‘kwantummechanica’- genereerde deze een soort erosie die zich niets aantrok van de grote machtsinstellingen (scholen, parlementen, kerken) en die de wereld van onderaf binnendrong, en haar op bijna onzichtbare wijze bevrijdde.[7]

“Veel mensen proberen de aard van de mens te veranderen, maar dat is echt tijdverspilling. Je kunt de aard van de mens niet veranderen, wat je wel kunt doen is de tools die ze gebruiken veranderen, de techniek veranderen. Dan verander je de samenleving.[8]Aldus Steward Brand een van de personen die aan de basis stond van die revolutie. En daar heeft hij een punt. De mens vindt al eeuwen zaken uit en die uitvindingen veranderen de manier waarop mensen samenleven. De ‘uitvinding’ van de landbouw zo’n 10.000 jaar geleden, leidde tot een heel andere manier van samenleven. Hetzelfde geldt voor de industriële revolutie. Maar niet alleen dergelijke grote ontwikkelingen veranderen ons gedrag, ook kleinere. Zo heeft de auto onze wereld vergroot en als je twintig jaar had beweerd dat we te pas en te onpas op een klein beeldscherm zouden kijken dan was je weggelachen.

De nieuwe tools, de PC, het mobieltje, maar ook Twitter, Facebook, Instagram en sinds kort Artificiële Intelligentie hebben de twee diep in instituten gewortelde vijanden een kopje kleiner gemaakt. De media, de overheid, politieke partijen, vakbonden, de wetenschap, in Baricco’s woorden de in instituten verankerde elite die het ‘stelsel van normen en waarden’ bewaakten, ze zijn geen schim meer van wat ze vroeger waren. Ze zijn geen schim meer van wat ze waren omdat ze de belangrijkste truc van The Game niet beheersen. Die truc noemt Baricco ‘snelwaarheid’.

Een snelwaarheid: “is een waarheid die om naar de oppervlakte van de wereld te komen – dat wil zeggen, om begrijpelijk te worden voor de meeste mensen, en ieders aandacht te krijgen – zichzelf een aerodynamisch design heeft aangemeten, waarbij ze onderweg aan nauwkeurigheid en precisie inboette, maar wel aan beknoptheid en snelheid won.[9] Cruciaal voor een snelwaarheid is het verhaal erachter: storytelling. Storytelling: “is niet iets wat de realiteit verpakt , of vermomt, of verfraait: het is iets wat deel uitmaakt van de realiteit, het is een deel van alle dingen die echt zijn,” zo betoogt Baricco en vervolgt: “Wil je een formuletje om dat concept gemakkelijker te metaboliseren: Komt-ie: ONTDOE DE REALITEIT VAN DE FEITEN, EN WAT ER DAN OVERBLIJFT IS STORYTELLING.[10]

Nu is storytelling niets nieuws onder de zon. Sprookjes, sagen mythen, het zijn allemaal vormen van storytelling waarvoor opgaat dat het is wat na verwijdering van de feiten overblijft. Wat wel nieuw is, is de compactheid ervan. Baricco geeft een snelwaarheid. Een bericht uit 2016: “De verkopen van vinyl overstegen in 2016 die van digitale muziek”. Een bericht dat boven kwam drijven en door iedereen werd opgemerkt want het lijkt zo onwaarschijnlijk. Dat kan toch niet waar zijn want iedereen heeft toch verschillende playlists op de mobiel. Wat er werkelijk aan de hand was, had geen enkel medium gehaald. Dat was namelijk dat gedurende één week in 2016 in één land, het Verenigd Koninkrijk, er meer vinyl was verkocht dan dat er muziek was gedownload. Om de aandacht van ons te halen moet de echte werkelijkheid wat van haar nauwkeurigheid verliezen. In dit geval dat het slechts één week betrof in slechts één land[11]. Laat dat weg, en de rest is allemaal ‘verhaal’.

Een recent voorbeeld van zo’n snelwaarheid is de veronderstelde mildheid van Wilders. Een prachtig verhaal over een bullebak waarvan wordt verondersteld dat hij minder is gaan ‘bullen’ of is het ‘bullenbakken’? Een snelwaarheid die niet is gebaseerd op Wilders’ uitspraken of daden. Die zijn niet veranderd want ook al voor deze verkiezingen aaide hij poesjes. Het verhaal is gebaseerd op vragen van journalisten aan gewone mensen of zij Wilders milder vonden. Het kreeg echt momentum toen de boodschap werd samengeperst tot het meest ‘aerodynamische design’ dat je je maar kunt bedenken: ‘Milders’.

‘Snelwaarheden’ als oplossing voor problemen maar wel op een bijzondere manier. Baricco: “ Toen ik eens een kort, nutteloos uitstapje naar de politiek maakte, was ik getuige van de volgende situatie: er moest een probleem worden opgelost, en er lagen verschillende oplossingen op tafel. Er moest er een worden gekozen. De politicus van dienst bekijkt ze en zegt: welke zouden we het beste kunnen verkopen?” Let wel hij vraagt niet welke het beste zou kunnen wérken.[12] Ik denk dat ik met ‘Spreidingswet’ verder niets meer hoef uit te leggen. Maar voor degenen die nog twijfelen nog wat voorbeelden: opvang in de regio, de toeslagenaffaire, de decentralisatie van de jeugdhulp naar de gemeenten op basis van snelwaarheden als ‘de gemeente is de meest nabije overheid. Niet de beste oplossing maar de oplossing die het beste verkocht kan worden, een ‘snelwaarheidoplossing’ van het soort ‘de grenzen dicht’. Oplossingen die goed verkopen, weinig tot niets oplossen en vooral problemen verergeren.

Het zal jullie nu wel duidelijk zijn dat deze prikker geen voorbeeld van een snelwaarheid is. Deze prikker is geen voorbeeld van voor eenentwintigste-eeuwse storytelling. Een betoog gestoeld op de interpretatie en analyse van feiten en waarnemingen. De prikker scheert niet als een ‘barbaarse surfer’ over het water’ maar gaat als een duiker de diepte in om te onderzoeken wat er allemaal onder het oppervlak gebeurt. En dat zijn precies de verhalen die het moeilijk hebben in het ‘Gametijdperk. Dat is ook de reden waarom het pleidooi van Wijnberg voor ‘grote verhalen’ niet tot betere verkiezingsresultaten voor links zal leiden. Zo’n ‘groot verhaal’ doet het goed bij mensen zoals de  Ballonnendoorprikker. Maar zo’n groot verhaal kan niet concurreren met ‘minder, minder, minder’ wat de tegenstanders ervan maken. Pas als het grote verhaal kan worden samengeperst tot een refrein van ‘meer, meer, meer’ zal het voldoende ‘aerodynamisch’ zijn om ‘minder, minder, minder’ te verdringen. ‘Meer’ en dan zeker drie keer, doet het beter dan ‘minder’.

“Ik schreef  De barbaren, maar intussen wist ik dat de ontmaskering van de diepte zou kunnen leiden tot de heerschappij van de onbeduidendheid.” Dit schrijft Baricco in het laatste hoofdstuk van De Barbaren. Een hoofdstuk waarin hij zogenaamd vanuit 2026 waarin hij terugblikt op de tijd dat hij het boek schreef. De ‘heerschappij van de onbeduidendheid’ is alom tegenwoordig in de talkshows die televisie bevolken en die ervoor zorgen dat voormalige voetballers Johan Derksen en René van de Gijp zijn ‘uitgegroeid’ tot de belangrijkste politieke duiders aangevuld met gasten zoals de Gerard Jolings en Jack van Gelders van deze wereld. “En ik wist dat de heruitvinding van de oppervlakte vaak leidde tot het ongewenste effect, namelijk dat vanwege een misverstand de pure domheid werd uitgeklaard, of de lachwekkende simulatie van een diepe gedacht,” zo vervolgt Baricco. Een betere beschrijving van de talkshows van vandaag kan ik niet geven. “Van die barbaren ontvangen we een lay-out van de wereld die is aangepast aan de ogen die we hebben, een mentaal ontwerp dat geschikt is voor onze hersenen en een hoopvol plot dat is opgewassen tegen ons hart, bij wijze van spreken.[13] Dat hoopvolle plot kan ik tot op heden nog niet ontdekken, maar we hebben nog twee jaar tot 2026.

Wat ik wel zie is, en daarmee vervolg Baricco, dat de ‘barbaren’ zich: “bewegen (…) in hordes, door een revolutionair instinct gedreven tot collectieve en bovenpersoonlijke scheppingen.[14] Dit omdat een mens naast individu nog steeds ook een sociaal groepsdier is maar met wie? Dat is de vraag in een ‘grenzeloze samenleving, zonder muren, die ene open ruimte waarin alles circuleert, zonder bindende centra’.  Dus maar in ‘hordes’ achter de op dat moment bovenkomende  snelwaarheid aan. In maart 2023 was dit Van der Plas en de BBB de bovenkomende snelwaarheid in november 2023 Wilders. Zo ‘surft’ de horde over het wateroppervlak aangedreven of beter gezegd aangetrokken door de meest recente snelwaarheid. Eerst het ‘gewone’ van van der Plas en later ‘Milders’.

Analyse en diepgang, nodig om een ‘groot verhaal’ te schrijven en te begrijpen, zijn zaken voor mensen zoals de Ballonnendoorprikker en Rob Wijnberg, ze zijn van vroeger. Mensen die, zoals ik in mijn vorige prikker deed, wijzen op het gemak waarmee grondrechten verworden tot snelwaarheden. Het recht om je mening te uiten en te demonstreren wordt een ‘verdienmodel’ of een ‘criminele organisatie’. Nu is de kracht van ‘links’ altijd het grote verhaal geweest. En ‘Links’ had dan wel gelijk, het kreeg niet het krediet van dat gelijk. Zo leert Lenny Vulpenhorst bij in een artikel bij Stuk Rood Vlees de lessen van Hans Daudt[15]. De eerste drie lessen van Daudt zijn: “Eén: er is sinds de Tweede Wereldoorlog constant een rechtse meerderheid in de Tweede Kamer. Twee: sociaaldemocraten (…) mogen eigenlijk alleen meeregeren als het niet anders kan. En drie: ondanks dat Nederland een conservatief land is, worden veel onderwerpen die door links worden geagendeerd vroeg of laat door rechts uitgevoerd.”  Zelfs in de tijd van de grote verhalen, hielpen die verhalen ‘links’ dus niet aan macht maar het was wel de stroming die inhoudelijk het meest voor elkaar kreeg.

Wat ‘links’ in deze nieuwe ‘barbarentijd’ moet leren, is niet het verkopen van hun groot verhaal om zo aan de macht te komen om het uit te voeren. Een ‘groot verhaal’ legt het altijd af tegen een snelwaarheid. Voor het uitvoeren van je ideeën is regeren niet nodig. Daudt: regeren wordt overschat: “Coalitievorming leidt ertoe dat standpunten van partijen die niet deelnemen aan een kabinet toch vaak een plek krijgen in het regeringsbeleid.” Wat ‘links’ moet leren is dat grote verhaal op te delen in ‘snelwaarheden’ en op het juiste moment de juiste ‘snelwaarheid’ aan het oppervlak te laten komen. Dan zijn ‘centrum’ en ’rechts’ wel machtshongerig genoeg om op die horde te springen. Het verschil tussen ‘links’ en ‘niet-links’ is dat ‘links’ actie wil als het regeert en er ook op wordt afgerekend terwijl: “Niet-links kan goed regeren door niets te doen of keuzen uit te stellen.” En als er één tijdperk is dat het gelijk van deze uitspraak aantoont, dan zijn het de laatste twintig jaar.


[1] Alessandro Baricco, De Barbaren, pagina 211-212

[2] Alessandro Baricco, The Game, pagina 91

[3] Idem, pagina 98

[4] Idem, pagina 100.

[5] Idem, pagina 104-105

[6] Idem pagina 105

[7] Idem pagina 106

[8] Idem, pagina 113

[9] Idem, pagina 293-294

[10] Idem, pagina 302

[11] Idem, pagima 294-295

[12] Alessandro Baricco, The Game, pagina 306

[13] Alessandro Baricco, De Barbaren, pagina 211

[14] Idem, pagina 211

[15] Daudt was van 1963 tot 1990 hoogleraar in de wetenschap der politiek aan Universiteit van Amsterdam.

Uitgelicht

Grondrechten op de helling

Mijn zorgen over onze democratische grondrechten die ik eind vorig jaar naar aanleiding van het eindverslag van formatieverkenner Ronald Plassterk in een prikker uitte, zijn vergroot. De aanleiding hiervoor is iets wat zich in de Tweede Kamer in het Vragenuurtje afspeelde. “VVD, PVV en BBB – samen met NSC in gesprek over een nieuw kabinet – grepen het eerste Vragenuur van 2024 dinsdag aan om hun afkeer van de aanhoudende demonstraties van XR te belijden,” aldus een artikel in de Volkskrant dat er verslag van doet. Aanleiding voor de vragen was het besluit van het Openbaar Ministerie om de zaak tegen Extinction Rebellion actievoerders die in 2022 een deel van Schiphol hadden bezet, te seponeren.

“Dus eerst delen we veel te lage straffen uit in Nederland. En dan stoppen we met vervolgen omdat mensen anders toch maar een lage straf krijgen. Dit kan toch helemaal niet? De mensen thuis begrijpen er geen snars van.” Aldus PVV-Kamerlid Marjolein Faber. Dat het Openbaar Ministerie de vervolging staakte omdat duidelijk was geworden dat de manier waarop de actievoerders waren geïdentificeerd niet deugde vergeet ze voor het gemak maar even. Die manier bestond uit het fotograferen van actievoerders en vervolgens via een zoektocht langs foto’s op Internet proberen te achterhalen welke persoon bij de foto hoorde. Dit had ertoe geleid dat er mensen werden beschuldigd van deelname aan die actie die konden aantonen daar niet te zijn geweest.

Deze verdraaiing van de werkelijkheid is nog tot daaraantoe.  Voormalig PVV en nu BBB-Kamerlid Lilian Helder gaat nog een stap verder: “XR weet heel goed hoe het de wet moet omzeilen. Het maakt misbruik van het demonstratierecht. Doe het dan zoals Spanje: noem het een criminele organisatie. Dan wordt het een heel ander verhaal.”  Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Dat geldt zeker voor Kamerleden en wat we zeker van Kamerleden mogen verwachten is dat ze de Grondwet kennen. En van die Grondwet toch zeker de grondrechten. Helaas geeft mevrouw Helder er blijk van die kennis te ontberen. We kennen in dit land geen ‘misbruik van het demonstratierecht’. Artikel 7  derde lid van de Grondwet is daarover heel duidelijk: “Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.” Die voorgaande leden behandelen het uiten van gedachten en gevoelens via de geschreven (lid 1) en ongeschreven media (lid 2). Van dit recht maak ik met het schrijven van deze prikker gebruik en daarvoor hoef ik aan niemand toestemming te vragen. Zo hoeft niemand toestemming te vragen om op welke plek dan ook zijn ‘gedachten en gevoelens’ te uiten. Zo kon ‘Rote Fahne’, die in de jaren tachtig zieltjes probeerde te winnen voor het communisme, ongehinderd zijn boodschap verkondigen in de binnenstad van Venlo. Net zoals de ‘stadsprediker’ van Eindhoven zijn christelijke boodschap door de straten mocht schreeuwen.

Echt bijzonder wordt het met Helders idee om XR dan maar tot ‘criminele organisatie’ te benoemen. Het lijkt erop dat de BBB al een heel eind naar beneden is gerold van het hellende vlak. Het hellende vlak van verkenner Plassterks gesprek over ‘een gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.’ Benoem iemand met een andere mening die op een voor jou hinderlijke manier de mening uit gewoon een ‘criminele organisatie’ en weg zijn de grondrechten. Bij de BBB zijn onze grondrechten dus niet veilig. Goed om te weten.

Dat ‘misbruik van het demonstratierecht’ klinkt trouwens heel anders dan de sympathie en aanmoedigingen van haar partij voor de ‘trekker terreur’ van boeren de afgelopen jaren. De tactiek van XR verschilt in niets van die van de manier waarop de boeren, Farmers Defence Force voorop, aandacht vroegen voor hun zorgen. De tactiek was niet anders. Qua inzet van middelen is het echter een verschil van dag en nacht. Een tube lijm en een ketting om je aan elkaar vast te ketenen tegenover bijvoorbeeld een John Deere 6R al dan niet met een aanhanger met mest of hooibalen of een Caterpiller 938M shovel. Enige hypocrisie is de partij dus niet vreemd. Trouwens ook de PVV niet want ik kan me geen oproepen van PVV-Kamerleden herinneren om protesterende boeren te vervolgen en hen er niet vanaf te laten komen met ‘een lage straf’.

CDA-Kamerlid Boswijk deed ook een duit in het zakje door erop te wijzen dat de boetes die de activisten krijgen via een crowd funding worden betaald: “Dan is die ene prikkel die je hebt dus ook weg. Dit is gewoon een vorm van anarchie. Er zijn heel veel mensen in Nederland, onder wie ikzelf, die dit heel slecht trekken.”  Minister van Justitie en Veiligheid en VVD-leider Yesilgöz gaat hierop in met de opmerking: “De vragen die in de Kamer leven, zijn heel terecht. Als dit een verdienmodel is, misbruik maken van het demonstratierecht, dan wil ik van het OM graag horen wat het nodig heeft van de politiek om daarop te reageren.”  Ook Yesilgöz geeft er blijk van de wet en vooral de Grondwet en de erin opgenomen grondrechten, niet te kennen. Bijzonder voor een minister van Justitie en Veiligheid. Dat meneer Boswijk en anderen dat ‘slecht trekken’ mag zo zijn, het is niet verboden en als er al sprake is van een ‘verdienmodel’ dan is het de overheid die de verdiensten, de door wie dan ook gefinancierde boetes opstrijkt. En ook hier de nodige hypocrisie. Immers toen er geld werd ingezameld om de boetes voor de ‘Blokkeer-Friezen’ te betalen, bleven CDA en VVD oorverdovend stil.

Na de schertsvertoning van deze partijen, waarvan drie van de vier nu aan tafel zitten om die ‘basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtstaat’ begint het erop te lijken dat het grote risico dat ik in de al genoemde prikker schetste, werkelijkheid begint te worden. Het grote risico: “dat die ‘basislijn’ lager komt te liggen dan nu het geval is. Dat er rechten verdwijnen en dat er gemorreld gaat worden aan onze democratische rechtsstaat.”

Uitgelicht

Ouderdomsgebreken?

 “Wilders verdedigde het model van de democratische rechtsstaat tegenover de op de sharia gebaseerde theocratie. Hij heeft zich dus niet tégen de rechtsstaat gekeerd, maar deze juist verdedigd. Verdedigd tegenover het constitutionele sjiitische model van de Iraanse Republiek. Of het soennitische model van het koninkrijk van Saoedi-Arabië.” Aldus Paul Cliteur in een artikel van bij De Dagelijkse Standaard. Bij het lezen van het artikel moest ik denken aan twee volkswijsheden. Als eerste ‘wijsheid komt met de jaren’ en als tweede ‘ouderdom met gebreken’. Cliteur lijkt de eerste volkswijsheid te ontkennen en de laatste te bevestigen.

Volgens Cliteur is het: “een hypocriete schijnvertoning die gesprekken over Wilders’s ijskast en wat erin moet of eruit mag.”  Want: “Laten we de zaak eens in historisch perspectief plaatsen. Dit jaar is het 20 jaar geleden dat Theo van Gogh werd vermoord door een jihadist. Inmiddels (20 jaar later) is duidelijk geworden dat de moord op Van Gogh niet een “incident” was, maar een “precedent” voor vele andere moorden die vanuit hetzelfde motief werden gepleegd.” Dus zou je: “verwachten dat de ministers van justitie en veiligheid (Hirsch-Ballin, Donner, Grapperhaus, vaak dus van CDA-huize) visies zouden hebben ontwikkeld op hoe deze nieuwe ideologisch-religieus gemotiveerde aanslagen het hoofd kan worden geboden. Dat gebeurde niet.”  Wat er volgens Cliteur wel gebeurde: “te beginnen met de toenmalige burgemeester van Amsterdam, Job Cohen, is dat een enorme stilte over Nederland neerdaalde. Het bespreken van dit onderwerp werd een taboe. Nu de discussie in Frankrijk na de vele aanslagen in volle hevigheid is losgebarsten (en niet alleen bij “extreemrechts”, maar ook bij de regering-Macron) wordt het contrast duidelijk: in Nederland is het nog steeds stilstaand water op dit onderwerp.”  Alleen Wilders is de uitzondering aldus de passage waarmee ik begon. Een probleem: “Vaak waren de oplossingen van Wilders onhaalbaar of onwenselijk of schofferend of alle drie.” Dit tegenstaande doet dat, aldus Cliteur: “niets af aan de enorme verdiensten die Wilders had, en nog steeds heeft, in het pogen het onderwerp van het jihadistisch terrorisme op de agenda te krijgen.

Op één punt heeft Cliteur een punt en dat is dat de gesprekken over ‘de ijskast’ een hypocriete schijnvertoning zijn, Iedere: “zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE tegen partijen die aan de grondrechten willen tornen. Een zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE tegen zo’n onderzoek omdat het een hellend vlak is,” schreef ik naar aanleiding van het advies van de verkenner Plassterk om zo’n gesprek te gaan voeren. Dit omdat zo’n gesprek: “schadelijk ( is) voor onze grondrechten. Schadelijk omdat dit uitstraalt dat grondrechten ter discussie kunnen worden gesteld en inwisselbaar zijn.”  

Waar hij geen punt heeft en de zaken verkeerd voorstelt, is dat onze democratische rechtstaat niet werd of wordt aangevallen door een op de ‘sharia gebaseerde theocratie’. De moord op Van Gogh, hoe treurig ook, was geen ‘aanval op onze democratische rechtstaat’. Het was geen poging om een ‘sharia theocratie’ in te voeren. Het was een schendig van de rechtsorde zoals iedere moord een schending van de rechtsorde is. Een schending van de rechtsorde door een eenling, een persoon die zijn eigen morele opvattingen boven de wet stelde. Onze democratische rechtstaat, en dan vooral het deel rechtstaat, reageerde daar adequaat op door de dader op te pakken en voor een onafhankelijke rechter te brengen. Een rechter die de dader vervolgens heeft veroordeeld.

De manier waarop Wilders de democratische rechtstaat, in de woorden van Cliteur, ‘verdedigt’ is juist wel een aanval op onze democratische rechtstaat. Neem het wetsvoorstel op het verbod van bepaalde islamitische uitingen dat Wilders recentelijk heeft ingetrokken: “De islam is geen godsdienst of levensbeschouwing, maar een gewelddadige, totalitaire ideologie,” aldus het eerste lid van het artikel en onderbouwd in de memorie van toelichting met: “De islam is bovendien een allesomvattende ideologie, die ieder aspect van het menselijk bestaan bepaalt. Het is een politiek, juridisch, militair, cultureel en sociaal systeem. Er is in de islam geen scheiding van machten, geen gelijkwaardigheid tussen man en vrouw en tussen moslims en niet-moslims.” Kenmerk van iedere godsdienst is dat het een allesomvattende ideologie is die alle aspecten van het menselijk bestaan bepaalt: politiek, militair, cultureel en sociaal. Geen enkele godsdienst kent een ‘scheiding van machten’. De gelijkheid tussen man en vrouw is bij iedere godsdienst een probleem en discrimineert niet-gelovigen. Dit voorstel tornt aan de vrijheid van godsdienst omdat de staat, als dit voorstel wordt aangenomen, net als in theocratieën, gaat bepalen wat een godsdienst. Dat is een terrein waarop de democratische rechtstaat zich niet moet begeven want daarmee legt ze de bijl aan haar wortels. Mochten we een Grondwettelijk hof zoals Omtzigt voorstelt, hebben dan zou dit deze wet naar de prullenbak verwijzen. Iets waarvoor zo’n hof niet nodig is omdat de Raad van Staten, het hoogste adviesorgaan van de overheid die conclusie ook al trok en in haar advies met betrekking tot dit voorstel schreef: “Het van overheidswege «weg» definiëren van een religie is echter onverenigbaar met de neutraliteit en terughoudendheid die overheidsorganen in acht dienen te nemen.”

Ook met het Wetsvoorstel verandering in de Grondwet, strekkende tot uitbreiding van de uitsluitingsgronden van het kiesrecht en een verbod op meervoudige nationaliteit bij bepaalde ambtsdragers. Als dit voorstel wordt aangenomen dan verworden Nederlanders met een tweede nationaliteit tweederangs burgers. Het wordt hen dan onmogelijk gemaakt om bepaalde bestuurlijke functies te vervullen. Bijzonder aan het voorstel is dat het met geen woord rept over de aanpassing van artikel 3 van de Grondwet. Dat bepaalt dat: “Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.”  Het voorstel schenkt alleen maar aandacht aan de wijziging van artikel 43 van de Grondwet . Het creëren van tweederangs burgers is een democratische rechtstaat onwaardig. Met betrekking tot dit voorstel concludeerde de Raad van Staten, dat het onverenigbaar is: “met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat, zoals uitgewerkt in de Nederlandse Grondwet en verschillende verdragen. Het uitsluiten van personen van het kiesrecht op grond van het enkele feit dat zij een dubbele nationaliteit bezitten is in strijd met de in de Grondwet en verdragen vervatte discriminatieverboden. Dat is nog meer evident als van die andere nationaliteit geen afstand kan worden gedaan, zoals in het geval van de Marokkaanse nationaliteit. Het uitsluiten van bevolkingsgroepen met de Nederlandse nationaliteit van het politieke besluitvormingsproces, zonder op de individuele persoon toegespitste gronden, houdt in dat deze groepen als tweederangsburgers worden behandeld en creëert het risico dat zij zich gaan afkeren van de Nederlandse samenleving. Het tegengaan van mogelijke loyaliteitsconflicten kan deze uitsluiting niet rechtvaardigen, nu op geen enkele wijze is aangetoond dat het feit op zich dat iemand een dubbele nationaliteit heeft in negatieve zin verband houdt met zijn loyaliteit aan Nederland.”

Deze twee voorbeelden tonen aan dat Wilders’ verdediging van de democratische rechtstaat zoals Cliteur het noemt, niet alleen: “onhaalbaar of onwenselijk of schofferend of alle drie” maar een aanval juist op die democratische rechtstaat. Het ‘jihadistisch terrorisme’ hoeft niet geagendeerd te worden. Er is geen visie nodig hoe ‘nieuwe ideologisch-religieus gemotiveerde aanslagen’ het hoofd te bieden. Daarvoor is onze democratische rechtstaat uitstekend toegerust met de veiligheidsdiensten, politie, justitie en de onafhankelijke rechtspraak.

Onze democratische rechtstaat wordt niet aangevallen door het een ‘sharia theocratie’ noch door het ‘jihadistisch terrorisme. Ze wordt aangevallen door voorstellen zoals Wilders ze doet. En onze democratische rechtstaat wordt verzwakt door deze aanvallen, zoals Cliteur in zijn artikel doet, te betitelen als ‘het verdedigen van onze democratische rechtstaat’. Als rechtsgeleerde en filosoof zou Cliteur beter moeten weten.

Uitgelicht

Het systeem

In de Volkskrant een interview met de Duitse journaliste Ulrike Herrmann.  Het is een eerste  in een reeks. In de aanhef bij die reeks de volgende tekst: “Het kapitalisme heeft veel rijkdom gebracht, maar is het nog houdbaar in de 21ste eeuw? Volgens critici verwoest het kapitalisme de planeet en roept het populistische krachten op die de democratie in gevaar brengen. Op mondiale schaal veroorzaakt het onhoudbare verschillen tussen arm en rijk. Is er een alternatief voor het kapitalisme? Of kan het zich aanpassen aan de behoeften van een nieuwe tijd?” ‘Gelukkig het kapitalistische systeem is de schuldige, dan ligt het dus niet aan mij’. Dat zou zomaar het eerste kunnen zijn wat je bij het lezen te binnen schiet. ‘Als het niet aan mij ligt dan hoef ik dus niets te doen. Dan moet er gewoon een ander ‘systeem’ komen’.

Volgens Herrmann moet de economie gehalveerd worden om toekomstbestendig te zijn en weer binnen de grenzen van de planeet te passen. Dat klinkt dramatisch maar: “ In 1978 groeiden de universiteiten, er was een verzorgingsstaat, we hadden een oudedagsvoorziening, niemand leed honger. We hadden het goed. Als we onze consumptie halveren, hoeven we niet terug naar het stenen tijdperk. Bovendien gaan we natuurlijk niet letterlijk terug naar 1978. Technologische vooruitgang, zoals de sterk verbeterde kankerbehandeling, blijft behouden. Internet blijft ook bestaan, al geldt dat misschien niet voor sommige toepassingen die veel energie vergen, zoals het streamen van films op je telefoon…. Maar de productiviteit van de economie is hoger dan in 1978. Bij dezelfde welvaart zullen we minder hard hoeven te werken.” Om dit te bereiken stelt Herrmann de Britse oorlogseconomie van 1939-1945 ten voorbeeld. “Ik denk dat het onze toekomst is, de combinatie van rantsoenering en overheidsplanning in een economie waarin bedrijven in privébezit blijven. Het zal sowieso gebeuren. Dat is iets wat veel mensen niet begrijpen. Ze zeggen: ik wil verder blijven vliegen, vlees eten en grote eengezinswoningen bouwen. Maar dan zal de klimaatcrisis zich zo verscherpen dat de economie in elkaar stort. En dan heb je alsnog rantsoenering en overheidsplanning nodig om de klimaatchaos onder controle te krijgen. Daarom kun je beter het systeem van tevoren op een slimme manier bijsturen.”

Kapitalisme, een: “maatschappelijk stelsel waarbij de productiemiddelen eigendom zijn van particulieren of vennootschappen (en dus niet van de staat), die betaalde werknemers in dienst hebben.” aldus de Van Dale. Systeem is volgens dezelfde Van Dale: “doelmatig geordend samenhangend geheel van bij elkaar horende dingen en hun onderdelen; = stelsel,” Doelmatig wil volgens weer de Van Dale zeggen: “steeds met het doel voor ogen, zodat geen tijd en middelen worden verspild aan bijzaken.” Een samenleving als een systeem, een soort ‘motor’ die je even op een andere manier moet afstellen. Of volgens weer anderen moet die ‘motor’ worden vervangen door een andere. Deze manier van spreken over onze samenleving doet het voorkomen alsof onze voorouders ooit eens een soort vergadering hebben gehouden met als doel een ‘motor’ uitkiezen om in de samenleving te stoppen. Als historicus zou ik maar wat graag de notulen van die vergadering willen hebben. Welke ontwerpeisen stelden ze aan de ‘motor’? Maar vooral welk doel hadden ze voor ogen? Helaas zullen die notulen nooit boven tafel komen omdat ze er niet zijn. Onze samenleving is een gevolg van ‘toeval en geluk’. Toeval, “een niet te voorspellen geval” en geluk: “een gunstige loop van omstandigheden” aldus weer de Van Dale.

Toeval door keuzes die onze verre voorouders maakten om het hoofd te bieden aan zaken op de korte termijn met onvoorziene gevolgen op de lange termijn. Mijn laatste prikker van 2023 handelde over zo’n keuze met onvoorziene gevolgen. Tenminste, als we Joseph Henrichs betoog in zijn boek The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous, mogen geloven. Die keuze was het successievelijk veranderen van regels rond het huwelijk en de familie in de eerste helft van het eerste millennium door wat later de christelijke kerk werd. Volgens Henrich ligt die keuze aan de basis van de huidige westerse samenleving. Een samenleving die individualistisch is en gericht op zelfverbetering en zelfwaardering. Privé- bezit is alles bepalend. Wat onze ouders doen is niet bepalend voor wat wij gaan doen. We kunnen onze ambities najagen en doen dat ook. Dat wat we willen zijn en najagen wordt vervolgens de kern van onze identiteit en omdat je er positief op wilt staan wordt er hard gewerkt. Dat wakkert innovatie aan. We zoeken mensen op waarvan we denken dat ze ons verder brengen. We vinden rechtvaardigheid belangrijk en daarbij is de vraag naar de intentie van iemands handelen van belang. We denken analytisch en niet holistisch. Regels en wetten bepalen ons handelen en die worden zo objectief mogelijk toegepast en gehandhaafd. Om slechts enkele eigenschappen te geven van wat Henrich de WEIRD samenleving noemt[1]. WEIRD is het acroniem van Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic. Met ‘wat later de christelijke kerk werd’ hebben we een eerste voorbeeld van ‘geluk’ want het was in die tijd nog lang niet zeker dat deze christelijke stroming die uiteindelijk ‘almachtige’ zou worden. Maar ook geluk dat juist op het moment dat de Mongoolse horden op het punt stonden om het westelijk deel van Europa binnen te dringen, Dzjengis Khan overleed en tijdens een tweede poging Ögedei Khan. Of geluk dat de Ottomanen zo overmoedig waren bij het Beleg van Wenen in 1683, dat ze hun verdediging verwaarloosden.

Wie echter de ‘notulen’ en de ‘ontwerpeisen zoekt’ die aan het besluit van de verschillende pausen ten grondslag lag, komt bedrogen uit. Er lag geen plan voor het ontwerpen van een ‘maatschappelijk stelsel waarbij de productiemiddelen eigendom zouden worden van particulieren met als doel en zo privé bezit aan te wakkeren. Het zou namelijk bijzonder vreemd zijn als de christelijke kerk bewust voor een systeem zou hebben gekozen dat haar macht en invloed zou beperken want dat is wel wat er, zo betoogt Henrich, is gebeurd. De belangrijkste ‘nevenschade’ van deze keuze is dat mensen steeds meer zelf gingen nadenken. Hiermee zetten de kerk uiteindelijk de bijl aan de wortel van haar eigen bestaan want mensen gingen ook nadenken over hun geloof, hun relatie met god en de rol van de kerk.

‘Kapitalistisch systeem’ is een voorbeeld van een van de WEIRD kenmerken, het analytisch denken. ‘Kapitalistisch systeem’ is de naam die is geplakt op een analyse van een deel van de samenleving, namelijk dat deel van de samenleving waarbij mensen goederen en diensten uitwisselen via de markt. Het is een beschrijving van de, op het moment van beschrijven, reële situatie. Het is geen ontwerpplan dat aan de situatie voorafging. Een analyse van een deel van de samenleving. Niet van de samenleving als geheel. Een analyse met voor- en nadelen. Belangrijkste voordeel is dat we het ‘markt’-deel van de samenleving er beter door begrijpen. Belangrijkste nadeel is dat de gehele samenleving door de mal van die analyse wordt bekeken en voor alle problemen een oplossing wordt gezocht die past binnen de mal van die analyse. Samenleving en markt worden synoniem terwijl markt, om het wiskundig te formuleren, een deelverzameling is van de verzameling samenleving. Een verzameling samenleving die meer deelverzamelingen bevat dan markt alleen.

Die verzameling samenleving bestaat uit alle mensen die er deel van uitmaken en wat zij op welke manier dan ook met elkaar doen. Dat is veel meer dan alleen de markt alleen blijft het meerdere buiten beeld als er over ‘systemen’ wordt gepraat, net zoals de individuele mens uit beeld verdwijnt. Beiden zouden wel eens cruciaal kunnen zijn bij het aanpakken van het ‘klimaatprobleem’. Het is namelijk niet ‘het systeem’ dat bijgestuurd moet worden maar de mens en daarbij zou het deel ‘niet markt’ van de samenleving wel eens belangrijke rol kunnen spelen.


[1] Joseph Henrich, The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous, pagina 56: op deze pagina geeft Henrich een opsomming van de kerneigenschappen van de psychologie van WEIRD.

Uitgelicht

Heilig of traditie?

Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Wie de jeugd heeft, weet ook dat de jeugd vaak wat aan te merken heeft op het heden. Dat voldoet zelden aan de verwachtingen van jeugdigen en daar moet wat aan gebeuren. Daarom moet er actie worden gevoerd. Zo kreeg ik via een bekende een kleine poster toegestuurd. Die poster was gemaakt door studenten Arts & Culture van de Radbouduniversiteit Nijmegen bij een cursus European Culture in a Global World. Mijn bekende is een van die studenten. De poster: “biedt een meeslepend verhaal dat kijkers uitnodigt om kritisch te kijken naar hoe we hoe we het beeld van Europa waarnemen en denken.[1] Zo vertellen de makers ervan in het bijbehorende artikel. Nu ben ik er altijd voor te porren om kritisch te kijken naar beelden die ik heb van iets en, om aan mijn vorige prikker te refereren: mijn eigen ‘gekheid’ te bevragen.

Poster van de studenten

“De poster getiteld “Dit is Europa” presenteert een tot nadenken stemmende verkenning van de West-Europese cultuur door een unieke en vertrouwde lens. … In essentie probeert onze poster interne processen om te zetten in tastbare ervaringen, een kritisch onderzoek uit te lokken naar het zelfbeeld van West-Europa en toeschouwers uit te dagen om hun begrip van deze dominante cultuur te heroverwegen.”  Aldus de studenten. Dat proberen de studenten te bereiken door drie tweetallen van kunstwerken en/of gebeurtenissen tegenover elkaar te plaatsen.

Zo wordt de kus die  Jenni Hermoso, de aanvoersters van het Spaanse vrouwenvoetbalelftal van bondsvoorzitter Luis Rubiales kreeg geplaatst naast het schilderij De Zelfmoord van Lucretia. De studenten willen hiermee: “de aandacht op hedendaagse gebeurtenissen waar machtige mannen, ondanks hun ongepast of niet-consensueel gedrag, vaak geconfronteerd worden met weinig tot geen consequenties ondervinden voor hun daden. Dergelijke gevallen weerspiegelen een breder patroon van maatschappelijke tolerantie tegenover mannen die vrouwen kwaad doen.” Een onderwerp dat alle aandacht verdient. Terecht dat de studenten hier aandacht voor vragen.

Ook vragen ze terecht aandacht voor de kunstcanon. “De traditionele kunstgeschiedenis heeft zich voornamelijk gericht op de werken van de canon, samengesteld door blanke mannelijke West-Europese kunstenaars.” Vincent van Gogh maakt daar terecht deel van uit. Frida Kahlo, die middels een zelfportret op de poster een paar vormt met Van Gogh, maakt er geen deel van uit? Waarom niet vragen de studenten zich af. Nu ben ik geen kunstenaar, kunstkenner en zeker geen kunstcriticus dus verwacht van mij geen antwoord.

Als laatste plaatsen ze een  beeld van activisten van Just Stop Oildie de glazen bescherming van de Rokeby Venus van Diego Velázquez uit 1647 in de Londense National Gallery hebben beschadigd tegenover een afbeelding van de door Orthodoxe Griekse kerk in Gaza na een bombardement door Israël. Het eerste leidde tot veel opheft in de media het tweede niet. “Deze onthutsende ongelijkheid in de manier waarop de media bewust kiest om hun aandacht te richten roept diepgaande vragen op over de waarden en verhalen die de samenleving prioriteit geeft.” Het zet ons aan om kritisch te onderzoeken waarom de vernietiging van de glazen bescherming van een schilderij de vernietiging van een oud symbool van geloof kan overschaduwen met het verlies van mensenlevens. Door de aandacht te vestigen op deze ongerijmdheid, wil onze poster onze relatie met de media en hoe die onze perceptie kunnen beïnvloeden van wat onze aandacht verdient.” Wederom een terechte vraag.

Dan terug naar de centrale vraag van de studenten om: “kritisch te kijken naar hoe we het beeld van Europa waarnemen en denken.” Als ik, zoals de studenten vragen, Europa en dan vooral het westelijke deel ervan plaats: “in een mondiale context, met erkenning van de onderlinge verbondenheid,” dan zie een Europa dat je terecht kunt bekritiseren. Inderdaad is er voor wat betreft de positie van vrouwen nog een wereld te winnen. Juridisch mag er dan geen onderscheid zijn en worden gemaakt tussen mannen en vrouwen feitelijk is dat onderscheid er nog wel. Het ‘patriarchaat’ geen Europese uitvinding. Sterker nog, het is geen uitvinding maar, zoals ik in mijn vorige prikker aangaf, het resultaat van een door dna gedreven overlevingsstrategie van de mensheid. Een strategie die enkele miljoenen jaren efficiënt was en zorgde voor de overleving van de mens en die heeft geleid tot een patriarchale stammensamenleving. Maar als ik dan toch naar de huidige wereld kijk, dan zie ik weinig gebieden waar het patriarchaat al zoveel veren heeft moeten laten als juist in het westelijk deel van Europa. Dan zie ik weinig gebieden waar het beter is gesteld met de positie van de vrouw. Dan zie ik dat voorzitter Rubiales niet meer wegkwam met zijn gedrag. Na aanhoudende protesten van niet alleen de Spaanse voetbalvrouwen. “We willen het onaanvaardbare gedrag aan de kaak stellen van de heer Rubiales, die niet heeft voldaan aan de instelling die hij vertegenwoordigt”, zei Alvaro Morata namens de Spaanse mannenvoetballers. Dit omdat: “Het Spaanse voetbal moet een bron van respect, inspiratie, inclusiviteit en diversiteit zijn en een voorbeeld, zowel op als naast het veld.”  Het protest tegen het gedrag van Rubiales en het aandringen om zijn ontslag ging nog veel breder dan het voetbal alleen. Rubiales kwam er niet meer mee weg. Was hij een Argentijn, Rus of Arabier geweest dan zat hij nog op zijn post.

Dan zie je dat die media-aandacht soms ook meetrekt aan de goede kant van het touw. Dan zie je dat er in het westelijk deel van Europa een divers medialandschap is waaraan alles aanbod komt. Zo maakte NOS in haar live blog van 20 oktober 2023 melding van het bombardement op de Orthodoxe kerk in Gaza en verscheen er op dezelfde dag al een commentaarloos filmpje over de aanval. De glasplaat kreeg bij de NOS ongeveer evenveel aandacht. Een kort artikeltje met erin een videofragment. Beide haalden de dag nadat ze gebeurden de Volkskrant niet. Dat wil niet zeggen dat er de 21ste oktober geen aandacht was voor het nu al meer dan honderd jaar durende conflict tussen de joden en Arabieren in het Midden-Oosten. Dat kreeg op die dag voldoende aandacht. Maar als ergens je hart van vol is, dan is alle aandacht die iets minder krijgt dan alle aandacht, te weinig. Daarover kan en mag je de media bekritiseren.

Ja, de media geven aandacht zaken die in de samenleving spelen dat is hun werk. Over het belang van al die zaken kan en mag je van mening verschillen. Zo zal het gros van de media van mei tot juli van dit jaar weer uitgebreid schrijven over de belangrijkste bijzaak, het Europees kampioenschap voetbal (zonder Rubiales). In het westelijk deel van Europa kan en mag je daar kritiek op hebben en de media erop aanspreken. Als hun antwoord je niet bevalt, dan mag je een eigen medium beginnen. Dat staat je vrij. Kritiek hebben op de media en er zelf een beginnen is ook een van de verworvenheden waarin het westelijk deel van Europa voorloopt op andere delen van de wereld. Net zoals je inhoud van de kunstcanon ter discussie kan en mag stellen. Canonnen zijn niet heilig. Hier zou ik nog een stapje verder gaan dan de studenten en pleiten voor het afschaffen van de kunstcanon. Wellicht past ook hier een thematische aanpak beter. Een aanpak waar ik bij het geven van geschiedenisonderwijs ook voor pleit. Trouwens ook met canon staat het je vrij om Frida Kahlo’s leven en werk te bestuderen.

De studenten leggen vingers op zere plekken. Ik hoop dat ze zich realiseren dat het leggen van vingers op zere plekken ook een verworvenheid is van de West-Europese en dat West-Europa in de wereld daarin eerder uitzondering dan regel is. Eigenlijk is er in het westelijk deel van Europa niets heilig behalve het geschop van de jeugd tegen echte of vermeende heilige huisjes. Maar is het een ‘heilig’ iets of is het een traditie?


[1] Het artikel is in het Engels en door de Ballonnendoorprikker vertaald naar het Nederlands

Uitgelicht

 ‘Gekke minse’

“Ze zegge det de helluf van de wereld van ôs is. Ik weit ’t neet percies maar as det klop is ’t neet mis. Dan staeke we 50 cent van iddere gölde in de tes. En nog ein kwartje van de res.” Het openingsrefrein van het feestnummer Gekke minse van de Venlose band Neet oet Lottum . In de rest van Nederland is de band vooral bekend door het nummer Hald mich ens vas. Die ‘ôs’, ‘ons’ in het Nederlands, zijn gekke mensen. De tekstschrijver Frans Pollux zou wel eens gelijk kunnen hebben. Dat is wat ik dacht na het lezen van het boek The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous  van Joseph Henrich. Het laatste boek dat ik in 2023 las, maar wel het boek dat de meeste indruk op me heeft gemaakt. Weird: “raar, gek, eng,” volgens de Vandale. Henrich geeft er een heel andere betekenis aan. WEIRD is voor hem een acroniem van Western, Educated, Industrialized, Rich and Democratic.[1]  Wij, wat we nu de westerse wereld noemen, zijn WEIRD en wijken af van de rest van de wereld en van samenlevingen uit het verleden.

Voor een beschrijving van het niet WEIRDe deel van de huidige en vroegere wereld even terug in  de tijd. Een van de mooiste scenes in de film Gladiator is in mijn ogen als de gladiator Juba, gespeeld door Djimon Gaston Hounsou, de poppetjes die de voorouders en kinderen van Maximus, de oud-generaal en nu gladiator gespeeld door Russell Crowe, in het zand begraaft. Juba spreekt dan de woorden: “I will see you again… but not yet. Not yet.” Die scene herbergt twee manieren om naar het leven op aarde te kijken.

I will see you again,” duidt op het geloof dat er na het leven op Aarde nog iets is.  Een leven na de dood. Dit denken is al oud en heeft vooral als doel om je tijdens het leven op Aarde te disciplineren. Dat disciplineren tijdens het leven kan alleen als het niet zeker bent van dat leven na de dood. Of, en dat is de variant die het meeste voorkomt, dat plek is voor degenen die goed hebben geleefd en zich dus aan de morele regels hebben gehouden en een plek voor hen die dat niet hebben gedaan. Voor christenen de hemel of de hel en voor het katholieke deel van hen zat daartussen nog het vagevuur. Daar kwam je terecht als je niet goed genoeg had geleefd maar ook niet slecht genoeg. Daar doolde je rond totdat je voldoende was gestraft voor je zonden. In de Griekse mythologie, die ook aan de basis van het Romeinse lag waarin Maximus geloofde, was Elysium het gedeelte van de Hades, de onderwereld, waar de goeden naar toegingen en Tartaros was het deel waar je naartoe ging als je uitzonderlijk slecht had geleefd. Zat je ertussen dan ging je naar Asphodel een min of meer ‘kraak nog smaak’ gebied waar je dan bleef ronddolen.

De begraven poppetjes duiden op een andere manier van naar het leven kijken. Dat is denken dat je als mens deel uitmaakt van een groter geheel en wel op twee manieren. De eerste is de doorlopende keten van verre voorouders, via je grootouder, ouders en jezelf door naar je kinderen, kleinkinderen en verder tot je verre nakomelingen. Daar staan de poppetjes voor. Je staat in een familie en tribale lijn waarin je je plek hebt.  Je staat onder je ouders en grootouders maar ook ooms, tantes en oudooms en oudtantes, daar heb je naar te luisteren, daar heb je respect voor en wat zij zeggen stel je niet ter discussie. De tweede manier van ‘je plek hebben’ hangt af die je familie inneemt in de tribale structuur. Behoor je tot de familielijn van de stamleider of priester, dan sta je in hoger aanzien en wordt er eerder naar je geluisterd dan naar een familie van een eenvoudige landbouwer. De plek van je familie is ook jouw plek en toekomst. Is je vader boer, dan word jij ook boer. Is je vader krijger, dan word jij het ook. Je hoeft niet na te denken en leert alles van je ouders. Pas als die dood zijn en jij aan de top van de familielijn staat (en niet een van je broers) dan kun je wat richting bepalen en proberen iets te veranderen. Alleen is dat laatste lastig omdat veranderen betekent afwijken van het oude en de tradities en die zijn heilig. De stam en familie bepalen alles.

Stam en familie stonden centraal. Henrich omschrijft deze samenleving als volgt. “Mensen leefden in een netwerk van verwantenorganisaties binnen stamgroepen of netwerken. Uitgebreide familiehuizen maakten deel uit van grote verwantschapsgroepen (clans, stamhuizen etc.) Erfenis en verblijf na het huwelijk waren patrilineaire; mensen leefden vaak in uitgebreide patrilineaire huizen en vrouwen gingen bij de verwanten van hun man wonen. Veel verwantschapseenheden bezaten of controleerden gezamenlijk grondgebied. Zelfs als er sprake was van individueel eigendom, behielden verwanten vaak het erfrecht, zodat land niet verkocht of anderszins overgedragen kon worden zonder toestemming van verwanten. Grotere verwantschapsorganisaties bepaalden zowel de wettelijke als de sociale identiteit van individuen. Geschillen binnen verwantengroepen werden volgens gewoonte intern beslecht. Gezamenlijke verantwoordelijkheid betekende dat intentionaliteit maar een kleine rol speelde bij het toekennen van straf of het opleggen van boetes voor geschillen tussen verwanten. Verwantschapsorgnisaties boden leden bescherming, verzekering en zekerheid. Deze organisaties zorgden voor zieke, gewonde en arme leden, en voor ouderen. Gearrangeerde huwelijken met familieleden waren gewoonte, net als huwelijkse betalingen zoals bruidsschat of bruidsprijs (…) Polygone huwelijken waren gebruikelijk voor mannen met een hoge status. In veel gemeenschappen konden mannen slechts met één “primaire” vrouw trouwen, meestal iemand van ongeveer gelijke sociale status, maar ze konden dan secundaire vrouwen toevoegen, meestal van een lagere sociale status.[2]” 

Menigeen zal nu denken: zie je wel het patriarchaat. Door mannen verzonnen om vrouwen eronder te houden. En inderdaad is dit het patriarchaat ten top. Alleen behoorde een flink deel van de mannen tot de grote verliezers. Dat bepalen met wie er getrouwd kon worden, betekende voor een flink deel van de mannen dat er niet getrouwd werd omdat er niemand was om mee te trouwen. Voor vrouwen betekende het dat ze derde, vierde of tiende vrouw van een man konden worden. Voor laag geplaatste families was het weggeven van een dochter als zoveelste vrouw een manier om zich omhoog te werken in de hiërarchie. Voor de top waren huwelijken een manier om macht, aanzien en vooral bezit in de familie te houden. En nee, dit systeem is niet bedacht door mannen. Het is een moderne voortzetting van op overleving en dan vooral de doorgifte van dna gebaseerde strategie van het leven. Een strategie die de mannelijke leden van een diersoort ertoe aanzet om zoveel mogelijk vrouwen te verzamelen want dat maakt de kans het grootst om nakomelingen te krijgen. Ook voor vrouwelijke leden van de soort was het aantrekkelijk om zich rond een sterke man te voegen. Dat vergrootte voor de vrouw de kans om nakomelingen groot te krijgen.

Onze huidige westerse samenleving ziet er heel anders uit. Wij zijn individualistisch en gericht op zelfverbetering en zelfwaardering. Privé- bezit is alles bepalend. Wat onze ouders doen is niet bepalend voor wat wij gaan doen. We kunnen onze ambities najagen en doen dat ook. Dat wat we willen zijn en najagen wordt vervolgens de kern van onze identiteit en omdat je er positief op wilt staan wordt er hard gewerkt. Dat wakkert innovatie aan. We zoeken mensen op waarvan we denken dat ze ons verder brengen. We vinden rechtvaardigheid belangrijk en daarbij is de vraag naar de intentie van iemands handelen van belang. Wij praten over schuld en niet over schaamte. Je schaamt je  als je iets doet wat de groep waartoe je behoort in diskrediet brengt. Dat is waarschijnlijk ook waarom de discussie over excuses voor slavernij vooral in westerse samenlevingen wordt gevoerd. We denken analytisch en niet holistisch .Traditie en ouderdom zijn voor ons geen redenen om iets te doen of iets van iemand aan te nemen. Regels en wetten bepalen ons handelen en die worden zo objectief mogelijk toegepast en gehandhaafd. Om slechts enkele van de afwijkende kenmerken van de WEIRD samenleving te noemen[3].

Die WEIRD-heid ligt aan de basis van het succes van de Westerse samenleving, zo betoogt Henrich. Aan die WEIRD-heid hebben we het economisch succes en onze democratie te danken. Het gebrek aan die “WEIRD-heid is ook een van de oorzaken waarom economische succes op andere plekken ontbreekt. Het is ook een van de oorzaken waarom de democratie op veel plekken niet echt aanslaat. Henrich geeft Afghanistan als voorbeeld en citeert uit een ander boek een gesprek met een kiezer. Die kiezer geeft aan te hebben gestemd op de kandidaat van keuze: “Besluiten voor  hem? Meneer! Wat bedoelt u? Zijn familie woont hier al sinds de dagen van Dost Mohammed Khan en langer … Wist u dat mijn zusters man een neef heeft die getrouwd is met Sayyaf’s schoonzus. Hij is een van de onzen.[4]  Democratie in een tribale samenleving is de macht geven aan de grootste stam. Om die te bepalen is het niet nodig om verkiezingen te houden. Maar door die wel te houden krijgt de machtigste stam de staatsmacht en daarmee ook de macht over andere stammen. Ze zal die macht vervolgens gebruiken om zich die staat toe te eigenen.

 De oorzaak van onze ‘gekheid’ ligt, zo betoogt Henrich in de christelijke stroming die in West-Europa uiteindelijk dominant werd. En daarvoor moeten we een heel eind terug in de tijd. Dat die stroming waaruit de huidige katholieke kerk en de vele protestantse stroming uit zijn voortgekomen dominant werd, stond tevoren niet vast want : “Aan het begin van het eerste millennium van de jaartelling was het Romeinse Rijk een borrelende ketel van religieuze concurrentie van de oude Romeinse staatsgodsdienst, het jodendom, het Zoroastrisme, het Mithraïsme, een potpourri van christelijke geloven en een veelheid aan lokale religies omvatte.[5]  Die WEIRD-heid werd, zo betoogt Henrich veroorzaakt door de regels rond het huwelijks- en familierecht van de winnende stroming. Hij noemt dit het Huwelijks- en Gezins Programma van de kerk.

Hoe zag dit Programma eruit? Het: “verbood huwelijken met bloedverwanten. Deze verboden werden geleidelijk uitgebreid naar verre verwanten, tot neven en nichten.” Het: “verbood het huwelijk met aangetrouwde verwanten (…) Als je echtgenoot stierf, kon je niet met zijn broer, je zwager, trouwen. In de ogen van de kerk werd de broer van je man je echte broer (incest).”Hetverbood: “huwelijken met niet-christenen tenzij ze bekeerd waren.” Het: “creëerde geestelijke verwantschap, via de instelling van peetouders.” Het: “de adoptie van kinderen ontmoedigd . Moeders moesten voor hun eigen kinderen zorgen: als ze dat niet konden, zouden de kerk of peetouders voor hen zorgen.” Volgens het Programma was: “publieke instemming met het huwelijk door beide partners nodig.” Het: “moedigde nieuw getrouwden aan een eigen huishouden te beginnen.” Het programma: “moedigde het privé bezit van eigendom (land) en erfenis door een persoonlijk testament aan.[6]  Deze maatregelen werden niet allemaal ineens ingevoerd en het mag dan met de ogen van nu niet erg spectaculair lijken. Toch maakte dit, zo betoogt Henrich, geleidelijk een einde aan de oude stam en familiebanden en stond daarmee  aan de basis van die WEIRDe samenleving.

De reden waarom de kerk voor deze lijn koos is waarschijnlijk niet omdat ze de individuele vrijheid van de mens zo belangrijk vond. De belangrijkste ‘nevenschade’ van deze keuze is dat mensen steeds meer zelf gingen nadenken. Hiermee zetten de kerk uiteindelijk de bijl aan de wortel van haar eigen bestaan want mensen gingen ook nadenken over hun geloof, hun relatie met god en de rol van de kerk. Was er wel een kerk en priester nodig voor die relatie met god? Nee, dachten zelfs priesters als Luther en timmerde zijn 95 stellingen op de deur van de Wittenbergse kerk en hij waas niet de enige noch de eerste. De volgende interessante vraag die werd gesteld was of god wel nodig was en bestond? Nietsche beantwoordde die vraag uiteindelijk door god dood te verklaren.

Had de kerk dit in het eerste deel van het eerste millennium geweten, dan had ze wellicht een andere route gekozen. Maar zoals wel vaker hebben acties die op positief lijken onvoorziene negatieve gevolgen. Het positieve dat de kerk zag, was dat deze keuze leidde tot een toename van middelen (grond en geld) en dus macht voor de kerk. Een van de bijzonderheden van het christelijk geloof in die tijd was, en daarmee komen we bij de weg naar de hemel, dat je die weg kon kopen. Kopen door al je bezittingen aan ‘de armen’ te geven. En de kerk was de vertegenwoordiger van ‘de armen’. Alleen is het lastig om iets te geven als het eigendom is van je gehele familie. Een individuele lijn sterft nogal eens uit, de kans dat dit met zo’n familielijn gebeurt is veel kleiner en wordt zelfs nihil als je, zoals bij de Romeinen gewoon, makkelijk een kind als je eigen kon adopteren. De maatregelen van het Huwelijks- en Gezins Programma waren erop gericht om meer middelen en macht te verwerven door juist de basis onder de tribale en familiestructuur te breken. En succesvol was het:  “Tegen 900CE bezat de kerk ongeveer een derde van het cultuurland in West-Europa, inclusief Duitsland (35 procent) en Frankrijk (44 procent). Tijdens de portestantse reformatie in de 16e eeuw bezat de kerk de helft van Duitsland en tussen een kwart en een derde van Engeland.[7]

Tot zover Henrichs betoog. Rest de vraag: hoe sterk is zijn betoog? Henrich onderbouwt het betoog met cijfers, statistieken sociale onderzoeken van vroeger en nu. Onderzoeken in westerse samenlevingen maar ook onder nu nog tribale samenlevingen en zelfs onder jager- verzamelaars. Onderzoeken die laten zien waarom ‘wij’ WEIRD zijn en welke ‘proto WEIRDheid’ onze voorvaderen vertoonden. Onderzoeken die laten zien dat WEIRD mensen vaker de beloning kunnen uitstellen door bijvoorbeeld te kiezen voor € 140 over een jaar in plaats van € 100 nu. Maar ook onderzoek naar de loopsnelheid van mensen. WEIRD loopt sneller. Tijd is immers geld. Voor de liefhebbers, een Amsterdammer (hoog op de WEIRD schaal) loop gemiddeld 3,5 mijl per uur. Een inwoner uit Rio de Janeiro een mijl minder per uur[8]. Die cijfers laten correlatie zien, geen causaal verband. Ze verklaren niet eenduidig dat het Huwelijks- en Gezins Programma dat de kerk in de eerste eeuwen van het eerste millennium inzette de oorzaak is van ‘onze’ WEIRD-heid. De veelheid aan cijfers maar vooral de vergelijking met samenlevingen die niet bloot zijn gesteld aan dat Plan, maken zijn betoog sterk. En zelfs als vervolgonderzoek op een andere oorzaak dan het Programma wijst, dan nog is het een verhelderend boek. Verhelderend omdat het laat zien dat niet alle mensen ‘WEIRDos’ zijn zoals ‘wij’ en dus op een andere manier naar het leven kijken.

Om het einde van Gekke Minse van Neet oet Lottum  aan te halen: “Want weej zien gek, want weej zien gek, hartstikke gek. Gek, gek, gek, gek gek, gek.”  En daarmee sluit ik 2023 af. Ik wens jullie een fijne jaarwisseling en alle goeds.


[1] Joseph Henrich, The Weirdest People in the World. How the West Became Psychologicaly Peculiar and Particularly Prosperous, pagina xiii

[2] Idem, pagina 162-163

[3] Idem pagina 56: op deze pagina geeft Henrich een opsomming van de kerneigenschappen van de psychologie van WEIRD.

[4] Idem, pagina 409. Eigen vertaling

[5] Idem pagina 471. Eigen vertaling

[6] Idem, pagina 165-166. Eigen vertaling

[7] Idem, pagina 185. Eigen vertaling.

[8] Idem, pagina 362

Uitgelicht

Voorkomen dat niemand meer protesteert

Het is weer bijna TOP2000 tijd. Het nummer Big Yellow Taxi  van Joni Mitchell zal er vast wel een plek hebben in de lijst. Het lied met erin de ijzersterke tekstpassage: “Don’t it always seem to go that you don’t know what you’ve got till it’s gone. They paved paradise and put up a parking lot.” Die passage kwam in me op bij het lezen het eindverslag van verkenner Ronald Plassterk.

Gedicht van Martin Niemöller

“Ik adviseer een informateur met de volgende opdracht te benoemen: Te onderzoeken of er overeenstemming is of kan worden bereikt tussen de partijen PVV, VVD, NSC en BBB over een gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat.  ‘Dan ben je professor doctor in de biologie. Ben je minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geweest en tussendoor nog lid van de Tweede Kamer en schrijf je zoiets met droge ogen en bloedserieus op.’ Dat was mijn eerste reactie.

Die ‘gezamenlijke basislijn’ voor wat betreft de grondrechten en de democratische rechtsstaat’ ligt er al. Dat noemen we de Grondwet. Die begint met artikel 1 het belangrijkste grondrecht: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” Die regelt in artikel 3 dat: “Alle Nederlanders (…) op gelijke voet in openbare dienst benoembaar”, zijn. Die regelt de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in artikel 6. Die regelt de vrijheid van meningsuiting in artikel 7. Het recht vereniging in artikel 8. Het recht op vergadering en betoging in artikel 9. Het recht de persoonlijke levenssfeer in artikel 10. De onaantastbaarheid van je lichaam in artikel 11 en zo kunnen we verder gaan.

Dat de partijen, volgens Plassterk, overeenstemming moeten bereiken over een ‘gezamenlijke basislijn’ betekent niet dat de ‘gezamenlijke basislijn’ waarover overeenstemming wordt bereikt, hoger komt te liggen. Er zullen geen rechten worden toegevoegd. Voor het toevoegen van rechten is het niet nodig om tot overeenstemming te komen over een ‘gezamenlijke basislijn’. Dan is die ‘basislijn’ er namelijk al. Dat is de huidige Grondwet. Ook voor het eventueel toevoegen van instituten zoals Omtzigts Grondwettelijk hof, is overeenstemming over een gezamenlijke basislijn niet nodig. Ook dan ligt de ‘basislijn’ er, die wordt gevormd door de huidige instituten.

Onderhandelen over een ‘gezamenlijke basislijn’ van grondrechten en de democratische rechtsstaat brengt het grote risico met zich mee dat die ‘basislijn’ lager komt te liggen dan nu het geval is. Dat er rechten verdwijnen en dat er gemorreld gaat worden aan onze democratische rechtsstaat. Aan welke rechten eenmanspartij PVV hierbij onder andere denkt, daarover schreef ik recentelijk al een prikker. Zelfs als de partijen tot de overeenstemming komen dat die basislijn de huidige Grondwet en democratische rechtsorde zijn, dan nog is een gesprek aangaan over die ‘basislijn’, schadelijk voor onze grondrechten. Schadelijk omdat dit uitstraalt dat grondrechten ter discussie kunnen worden gesteld en inwisselbaar zijn.

Een zichzelf respecterende democratische politieke partij gaat niet in gesprek over een “gezamenlijke basislijn voor het waarborgen van de Grondwet, de grondrechten en de democratische rechtsstaat”. Een zichzelf respecterende politieke partij die handhaaft die basislijn en doet voorstellen om die basis daar waar nodig geacht te verhogen. Een zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE tegen zo’n gesprek.  Een zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE omdat de basisrechten niet onderhandelbaar zijn. Een zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE tegen partijen die aan de grondrechten willen tornen. Een zichzelf respecterende democratische politieke partij zegt NEE tegen zo’n onderzoek omdat het een hellend vlak is.

Een zichzelf respecterende democraat zou zoiets niet adviseren. Een zichzelf respecterende democraat zegt die basislijn is onze Grondwet. Een zichzelf respecterende democraat zegt dat de in de Grondwet opgenomen grondrechten niet ter discussie staan. Een zichzelf respecterende democraat adviseert niet samen te werken met een partij die de in de Grondwet opgenomen rechten wil beperken. Een zichzelf respecterende democraat waarschuwt voor dit hellend vlak in plaats van het te adviseren. 

En nee, dat is niet het uitsluiten van 25% van de kiezers. Dat is het uitsluiten van partijen en politici die mensen willen uitsluiten van grondrechten. Dat is niet het uitsluiten van mensen maar het voorkomen dat er mensen uitgesloten worden. Dat is voorkomen dat gaat zoals altijd  dat ‘we don’t know what we’ve got till it’s gone’ om Joni Mitchell te parafraseren en dat we op een dag wakker worden en ons geplaveide paradijs een parkeerplaats blijkt te zijn. Dat is voorkomen dat er ‘niemand meer is om te protesteren, als ze mij komen arresteren’ om de beroemde preek van de Duitse predikant Martin Niemöller aan te halen.

Uitgelicht

Wil de echte fascist nu opstaan?

Nee ik ben Paul Cliteur niet aan het stalken. Het is toeval dat ik nu weer een prikker aan hem wijd. In een schrijven van Cliteur bij De Dagelijkse Standaard lees ik: “Ik plaats het woord “antifascisme” tussen aanhalingstekens om tot uitdrukking te brengen dat ik zelf dit “antifascisme” niet zie als een oprechte afwijzing van fascisme. Het tegenovergestelde zelfs. Volkert van der G. was, of is, een fascist in de zin dat hij gebruik wilde maken van grof geweld om Fortuyn “te stoppen”. En de Oekraïense paraplu-terrorist uit Gent en de Groningse jongeling die, door hun ideologie verblind, geweld aanwenden tegenover Baudet hebben veel meer met echt fascisme gemeen dan de slachtoffers van hun gewelddadige acties.” Geheel in de stijl van Herman Emmink in het programmama Wie van de Drie dacht ik: ‘Wil de echte fascist nu opstaan?’

Bron: Flickr

Cliteur ziet sinds de verkiezingen van 22 november veiligheidsrisico’s vanuit twee kanten. Aan de ene kant het islamitisch jihadisme: “Nu Wilders de beoogde premier is van Nederland zal de dreiging vanuit Pakistan alleen maar groter worden. Hij heeft geen 6 bewakers om zich heen nodig, maar 12.”  De tweede bedreiging: “die van het “antifascisme”, is groot. Het “antifascisme” manifesteerde zich in 2002 met Volkert van der G. Onlangs stak het opnieuw de kop op in Gent toen een Oekraïner Baudet op zijn hoofd sloeg met een verzwaarde paraplu daarbij “fascismo” roepend. Enkele weken daarna herhaalde zich deze gang van zaken, zij het nu met een bierflesje waarmee Baudet werd geslagen tijdens een cafébezoek in een café in Groningen.” Maar die ‘antifascisten’ zijn eigenlijk fascisten als ik Cliteur mag geloven, want ze gebruiken geweld.

Nu is een van de kenmerken van het fascisme de verering van machtsvertoon en geweld. Dat fascisten geweld gebruiken en vereren wil niet meteen zeggen dat iedereen die dat doet meteen een fascist is. Fascisten vinden het gebruik van geweld te verdedigen als het gericht is tegen het omverwerpen van de bestaande maatschappelijke orde. Als het hoofd van Baudet staat voor de bestaande maatschappelijke orde, dan zou de daad op fascisme kunnen wijzen. Als er echter iets kenmerkend is voor Baudet dan is het dat hij zich verzet tegen de bestaande maatschappelijke orde. Zijn hoofd staat juist voor het verwerpen van de maatschappelijke orde en lijkt mij daarmee geen goed symbool om je verzet tegen de maatschappelijke orde te uiten. Dat lijkt mij van dezelfde orde als je verzetten tegen roken door een rookmarathon te houden.

Fascisme heeft echter nog meer kenmerken. Zo is het extreem nationalistisch. Nu ken ik de denkbeelden van de hanteerders van de paraplu en het bierflesje niet. Die van Baudet en zijn Forum voor Democratie wel. De partij wil dat Nederland zich terugtrekt uit zo ongeveer alle internationale samenwerking. Of zoals ze het zelf noemen: “Een intelligente uittreding uit de Europese Unie. In hetzelfde licht moet de betrokkenheid van Nederland bij andere internationale organisaties (EVRM, WEF, WHO, NAVO) worden herzien.” En: “Internationale verdragen opzeggen die onze beleidsvrijheid inperken, zoals het VN vluchtelingenverdrag dat ons dwingt tot het opnemen van migranten.[1]Helaas wordt niet duidelijk hoe zo’n intelligente uittreding eruit ziet en lijkt de partij zich niet te realiseren dat ieder verdrag dat je tekent, je bindt en dus beperkt. Hieruit concludeer ik dat de partij extreem nationalistisch is.

Als je het iets anders bekijkt, dan lijken Baudet en zijn partij een permanente strijd te voeren om de eigen natie te laten overleven te midden van andere staten en laat dat ook een van de kenmerken van het fascisme zijn. Of dat voor de hanteerders van de paraplu en het bierflesje ook op gaat, weet ik niet. Een permanente strijd tegen: de weg-met-ons mentaliteit die onze politieke, culturele en journalistieke elites doordrenkt. De oikofobie. Want die verklaart de slappe knieën van kartelpolitici, de schaamte voor onze geschiedenis, het weggeven van onze gulden, de sfeerloze, liefdeloze architectuur.”  Zoals hij het bij TPO omschreef.

Een ander kenmerk van fascisme is dat het een autoritaire structuur kent met aan het hoofd een leider waaraan charismatische eigenschappen worden toegekend. Nu ken ik de structuur waar binnen de hanteerders van de paraplu en het bierflesje opereren, niet. Die van het FvD, de partij van Baudet en Cliteur lijkt wel iets van een autoritaire structuur te kennen. Toen er na de verkiezingen van 2021 wat discussie binnen de partij ontstond, werden de criticasters de partij uitgebonjourd en vervolgens met ‘pek en veren’ overladen. Of ze stapten er zelf uit waarna ze de FvD en haar leider met ‘pek en veren’ overlaadden.

Het fascisme streeft naar een totalitaire staat die de volledige controle heeft over de sociale, culturele organisaties binnen de samenleving. Nu ken ik de ‘controlebehoefte’ van de hanteerders van de paraplu en het bierflesje opereren, niet. Van de FvD is bekend dat ze werken aan een eigen zuil , ‘Forumland’. Voor de jongeren onder ons. Zuil slaat terug op de periode van het midden van de negentiende- tot de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Daar waar ‘nostalgisten’ als Wilders en ook Baudet hoog opgeven over ‘de Nederlandse identiteit en normen en waarden gebaseerd op joods, christelijk, humanistische grondslag, kende Nederland in die tijd veel verschillende identiteiten. Zo kende het land de katholieke, de Nederlands hervormde, de gereformeerde, de lutheraans, de joodse, de liberale, de sociaaldemocratische en ik vergeet er vast nog wel een, identiteit. Mensen leefde in die ‘identiteit’ en het contact met de andere identiteiten was er nauwelijks tot niet. Immers: ‘twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen’. Als katholiek deed je je boodschappen bij een katholieke bakker, je ging naar de katholieke kroeg, je stemde op de KVP, je voetbalde katholiek en zelf je duiven vlogen katholiek. Sociaaldemocraten deden dat sociaaldemocratisch en hervormden hervormd. Met ’Forumland’ wil Baudet en zijn club ook zoiets waarbij hij in de top stevige controle heeft over alles binnen ‘Forumland’.  Daarmee raken we nog een ander kenmerk van fascisme namelijk het streven naar sociale eenheid en de opheffing van klassen- en belangentegenstellingen en controle over de economie.

Fascisme streeft naar de instelling van een politieke dictatuur. Nu weet ik niet of de hanteerders van de paraplu en het bierflesje streven naar een politieke dictatuur. De manier waarop binnen de FvD met tegenspraak wordt omgegaan en het streven naar ‘Forumland’ komt nogal totalitair: “waarin alles ondergeschikt wordt gemaakt aan de alles controlerende staat, “ aldus de Vandale En die omschrijving gaat verder met de woorden: “die meestal als dictatuur is ingericht.”

Volgens de definitie van de Britse historicus Roger Griffen maken fascisten gebruik van de mythe van een ‘nationale wedergeboorte’. Voor de toekomstige glorie moeten we terug naar het verleden. Mussolini wilde terug naar de moderne versie van het Romeinse Rijk. Hitler wilde met zijn Derde Rijk voortborduren  op twee eerdere ‘Duitse rijken’ Als eerste de grootsheid van het Eerste Rijk,  het Heilige Roomse Rijk der Duitse naties van de periode van de negende eeuw totdat Napoleon er en einde aan maakte. Nu viel het met de grootsheid en vooral de eenheid van dat Rijk behoorlijk tegen. Als tweede het Tweede Rijk, het Duitse Keizerrijk dat in 1871 ontstond en bestond tot 1918 toen de keizer Wilhelm II voor zijn leven vreesde, zijn biezen pakte en naar Nederland vluchtte. Baudet. Of de hanteerders van de paraplu en het bierflesje ook zo’n fascinatie hebben voor een periode in het verleden, weet ik niet. Baudet wel. Hij wil terug naar de tijd van de:  “delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood’,” zoals hij in 2019 in een interview bij een Zwitserse krant zei. En wanneer was dat? “This reached its apex, I believe, in the eighteenth century,” de tijd van de: “bourgeois society, bourgeois traditions, the bourgeois way of life of ordinary people.” 

Het fascisme is, volgens de definitie van de Amerikaanse Historicus Stanley G. Payne, antiliberaal, anticommunistisch en anticonservatief.  Nu weet ik niet hoe de hanteerders van de paraplu en het bierflesje naar de wereld kijken. Van Baudet weten uit het interview met de Zwitserse krant, dat hij zich afzet tegen alle partijen, want die waren allemaal: “representatives of the “liberal” or “liberalist” philosophy where emancipation of the individual is the ultimate aim. Maximum equality, maximum individual liberty.” Hij staat er anders in: “It’s the philosophy that starts from the understanding that we are paradoxical beings. We want to be free and, at the same time, we want to be embedded. We want to be individuals, but we also want to be members of a group. In a proper society, there’s an equilibrium there, a delicate balance that has culminated in what we might call ‘the individual properly understood.’”  En naar die tijd wil hij ‘vooruit’. Vooruit naar een Eenentwintigste-eeuwse variant van zijn droombeeld van de Achttiende-eeuwse bourgeoissamenleving.

Of de hanteerders van de paraplu en het bierflesje fascisten zijn, weet ik niet. Het denken van Baudet tikt wel veel kenmerken van fascisme aan.


[1] Het programma van hoop, optimisme en herstel, pagina 10

Uitgelicht

De jij-bak van Cliteur

”Pieter, wil je nu eens eindelijk met mij gaan praten?” Zo begint een artikel van rechtsfilosoof en voormalig lid van de Eerste Kamer namens het Forum voor Democratie Paul Cliteur bij De Dagelijkse Standaard. Het artikel is geschreven in de vorm van een dialoog tussen PVV -enigst-lid Geert Wilders en NSC-leider Pieter Omtzigt. “Nee, Geert, wat jij zegt is in strijd met de Grondwet, in strijd met de rechtsstaat,” zo laat Cliteur Omtzigt antwoorden. Een artikel waarin Cliteur zich bedient van jij-bak, maar wel eentje die als een tang op een varken slaat. Voor degenen die het niet weten. Een jij-bak is een redenering waarbij het standpunt van de tegenstrever niet wordt verworpen, maar waar hem wordt verweten boter op het hoofd te hebben.

In Cliteurs artikel laat Omtzigt Wilders raden naar uitspraken van Wilders die strijdig zijn met de Grondwet. Na wat gekibbel laat Cliteur Wilders zeggen: “Weet je wat? Ik ben klaar met jou. Ik zal jou eens wat puntjes laten formuleren waarop jouw programma in strijd is met de grondwet.”  Waarop Cliteur Omtzigt verbaast laat reageren met: “Bij ons? Strijd met de Grondwet? Hoe kom je daar nu bij?”  Waarop Cliteurs Wilders antwoordt: “Jij bent een groot voorstander van een Constitutioneel Hof. Dat wil zeggen een rechterlijke instantie die mag toetsen of de wetten die wij, volksvertegenwoordigers, maken wel in overeenstemming zijn met de Grondwet. Dat Hof komt straks helemaal vol te zitten met D66-rechters die alles gaan afhameren wat wij, vertegenwoordigers van het volk, tot wet hebben verheven. Dat plannetje van jou, dat Constitutioneel Hof, is in strijd met de Grondwet. De Grondwet verbiedt namelijk “constitutionele toetsing” in art. 120. Daar staat: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen”. Dat wil jij dus mogelijk maken: dat die rechters die beoordeling gaan plegen. In strijd met de Grondwet, Pieter, en dat artikel heeft men niet voor niets in Grondwet opgenomen.” Inderdaad stelt artikel 120 van de Nederlandse Grondwet: “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.” En precies beoordelen van de grondwettelijkheid is wat Omtzigt met zijn Grondwettelijk hof beoogt. Dus Cliteur heeft een punt?

Niet te snel concluderen! In zijn verkiezingsprogramma stelt ‘Pieter’ voor om: “het verbod op toetsing aan de Grondwet op (te) heffen en een constitutioneel hof in (te) stellen dat aangenomen wetten toetst aan de Grondwet.[1] Om dat mogelijk te maken, moet de Grondwet volgens worden gewijzigd. Een voorstel tot wijziging van de Grondwet is niet ongrondwettelijk. Zo’n voorstel moet twee keer door de Tweede – en Eerste Kamer worden behandeld. De eerste keer moet het voorstel worden aangenomen met een gewone meerderheid. De tweede keer met een twee derde meerderheid. Tussen die twee keren moeten verkiezingen voor de Tweede Kamer zitten. Op die manier heeft ook de kiezer de mogelijkheid om zich erover uit te spreken. Dat weet ‘Pieter’, dat zal ‘Geert’ ook weten en dat weet Cliteur ook.

Wat ‘Geert’ wil, is van een heel andere orde. ‘Geert’ wil: “geen islamitische scholen, korans en moskeeën.[2] Hij wil: “Behoud van artikel 23 van de Grondwet, de vrijheid van bijzonder onderwijs,  en: “Verbod op islamitisch onderwijs, omdat dat onze vrijheid en onze waarden bedreigt.[3] Die laatste twee staan direct onder elkaar in de opsomming. Ook dat kan en mag je willen en ook daarvoor is een wijziging van de Grondwet noodzakelijk. Alleen is die wijziging iets ingrijpender. Die vraagt om een grondige verbouwing van de Grondwet. Daarvoor is het nodig om in ieder geval artikel 1: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan,” artikel 6 eerste lid:
Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet,”
 en artikel 8: “Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde.” Artikel 9 eerste lid: “Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet,” en bizar genoeg ook artikel 23, dat de vrijheid van onderwijs regelt en dat ‘Geert’ wil behouden, moet worden aangepast. En ja, ook dat kan op de hierboven genoemde manier.

Dus toch een jij-bak: beiden willen de Grondwet wijzigen dus waarom zeurt ‘Pieter’ zo ? Waarom gaat hij niet ‘eens eindelijk met Geert praten’? Waar is dan die tang die op dat varken slaat? Wat ‘Pieter’ wil betreft de structuur van onze rechtsstaat, de instituties. Daar wil hij er eentje aan toevoegen. Over nut en noodzaak daarvan kun je van mening verschillen en daar kun je kanttekeningen bij plaatsen, zoals ik eerder deed. ‘Geert’ tornt niet aan de structuur van onze rechtsstaat, maar aan de cultuur. Hij wil verschil in behandeling. Hij wil eerste- en tweederangs burgers. Dat is van een heel andere orde en dat zou Cliteur, als rechtsfilosoof moeten weten.


[1] Tijd voor herstel, pagina 8

[2] Nederlanders weer op 1, pagina 8

[3] Idem, pagina 34

Uitgelicht

Moraal en het Midden-Oosten

Rationele irrationaliteit, ik schreef er al vaker over. Ik las het voor het eerst in het boek Wat als de markt faalt  van John Cassidy. Hij definieert het als volgt: “Een situatie waarin handelen uit rationeel eigenbelang op de markt tot resultaten die maatschappelijk gezien irrationeel en inferieur zijn.[1] Hij gebruikt dit begrip in zijn boek Wat als de markt faalt om de economische situatie vóór de bankencrisis te beschrijven.  Ik moest er weer aan denken tijdens het lezen van het boek Moraal. Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie van Hanno Sauer.

“De geschiedenis schetst de fundamentele morele veranderingen van de mensheid van onze vroegste, nog niet menselijke, voorouders in Oost-Afrika tot en met de recentste conflicten rond identiteit, ongelijkheid, onderdrukking en duidingsmacht over het heden, die online in de metropolen van de moderne wereld worden beslecht[2],” aldus Sauer. In zijn boek schetst hij de reis die de mensheid hierin heeft gemaakt. Een reis waarin het leven van het groepsdier mens centraal staat. Een reis van de Oost-Afrikaanse vlakten zo’n vijf miljoen jaar geleden tot en met de digitaal, met zo ongeveer de hele wereld, verbonden mens van tegenwoordig.

Een reis waarin de mens en zijn relatie tot de te medemens centraal staat. Een reis die aantoont hoe afhankelijk de mens is van zijn medemens. Een reis waarin samenwerking en het aanpassingsvermogen centraal staat. Sauer: “Het beslissende van onze specifiek menselijke evolutie (…) vond plaats in een uiterst volatiele omgeving. … Een instabiele natuurlijke omgeving beloont een toeneming van flexibiliteit en plasticiteit, wat voeding, mobiliteit en vaste woonplaats betreft.” En om het wat beeldender te vertellen: “Als je slechts met minstens zes mensen op een olifant of zebra kunt jagen, is de keus tussen jagen met vijven en het jagen met zessen niet die tussen vijf of zes konijntjes, maar tussen vijf konijntjes en een olifant.[3] Sauer concludeert over dat samenwerken: “Vijf miljoen jaar geleden hebben we de voordelen van samenwerking ontdekt. Maar samenwerking is altijd duur, en niet-coöperatief gedrag blijft voordelig. Om evolutionair stabiel te worden, moesten we onze coöperatieve inspanningen beperken tot een kleine groep mensen: We werden altruïstisch en hulpvaardig, maar alleen in combinatie met een psychologie die mensen verdeelt in ‘wij’ en ‘zij daar.’[4]

Wat in die vijf miljoen jaar is gebeurd, is dat de ‘wij’ steeds groter werd. Dat begon met de directe familie en een groep van maximaal zo’n 150 individuen en is nu gegroeid tot hele grote groepen. Bij die groei speelt moraal een belangrijke rol. Die bepaalt welk gedrag acceptabel is en welk niet. Niet acceptabel gedrag werd, en wordt nog steeds gestraft. En met betrekking tot het straffen concludeert Sauer dat: Er (…) uitstekende redenen (bestaan)om onze behoefte aan straf te matigen – dat  blijkt vooral als we bijvoorbeeld politieke besluiten nemen, alleen omdat we ons verlangen naar vergelding bevredigd willen zien.”

En dan kom ik waar ik wilde zijn, en dat is een voorbeeld dat Sauer vervolgens geeft: “Zelfs als je de War on Terror oorspronkelijk voor gerechtvaardigd hebt gehouden, zou je je de vraag moeten stellen of de moord op drieduizend Amerikanen op 11 september 2001 passend is goedgemaakt door nog eens zesduizend Amerikanen de dood in te jagen – om maar te zwijgen van de honderdduizenden doden aan Afghaanse en Iraakse kant -, alleen om twintig jaar na het begin van de oorlog met de oorspronkelijke vijand een vredesverdrag te sluiten.[5]Toen  dacht ik aan rationele irrationaliteit van Cassidy: een rechtvaardig nagestreefd doel dat tot een dergelijk irrationeel resultaat leidt.

Zou de vraag die Sauer opwerpt niet ook leidend moeten zijn in het conflict tussen Israël en de Palestijnen? Israël heeft het recht om zichzelf te verdedigen, zoals premier Rutte ook betoogde. Maar wordt de moord op vijftienhonderd Israëliërs goedgemaakt door de dood van nog meer Israëliërs, het vermoorden van nu al meer dan tienduizend Palestijnen en het voor de komende jaren onleefbaar maken van de Gazastrook? Dit om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat Hamas en haar ideeën niet weggebombardeerd en geschoten kan worden? Leidt de ‘rationele’ keuze tot zelfverdediging van Israël niet tot een irrationeel resultaat? Kunnen Hamas en haar ideeën niet alleen worden bestreden door de Palestijnen dat te geven wat Hamas niet kan geven en dat is een fatsoenlijk en menswaardig leven waarin zij meedenken, -praten en -beslissen over hun eigen toekomst. Een leven gelijkwaardig aan hetgeen de Israëliërs hebben? Of is zelfverdediging een irrationele reactie op hetgeen 7 oktober jongstleden gebeurde?

Of, en dat kan ook, is het doden van Palestijnen en het ‘naar het stenen tijdperk’ bombarderen van de Gazastrook een maatschappelijk gezien superieur en rationeel resultaat? Behalve als de ellende die we nu in Gaza zien superieur en rationeel is en die mening ben ik in iedere geval niet toegedaan, is er meer dan voldoende aanleiding om een andere aanpak te kiezen.


[1] John Cassidy, Wat als de markt faalt?  Pagina 159

[2] Hanno Sauer, Moraal. Goed en kwaad van prehistorie tot polarisatie, pagina 9

[3] Idem, pagina 28-29

[4] Idem, pagina 66

[5] Idem pagina 208

Uitgelicht

De ideeënkoelkast van Wilders

Als je in vroeger eeuwen een vers product langer wilde bewaren dan moest je het in een koele kelder leggen. Als je die niet had dan kon je het ook op ijs leggen in een ijskast. Daarvoor moest je dan wel ijsblokken uit de winter bewaren. Dat zou met de winters van de afgelopen jaren een groot probleem zijn. De ijskelder combineerde beide manieren van koel houden. Sinds de tweede helft van de vorige eeuw  is het veel makkelijker om verse producten te bewaren. Toen kwam de koelkast, de vrieskast of een combinatie van beiden beschikbaar voor het grote publiek. De net afgelopen verkiezingscampagne deed mij hieraan denken.

Bron: Flickr

Bijzonder aan die campagne was de ‘mildere Wilders’. Zou er werkelijk sprake zijn van een ‘mildere Wilders’ of zijn we hier getuige van een fenomeen Joseph Goebbels, de propagandaminister van de Duitse nationaalsocialisten beschreef: ‘herhaal de leugen vaak genoeg en mensen gaan het geloven en uiteindelijk ga je het zelf geloven’. Is Wilders werkelijk milder of zijn het journalisten en andere duiders die elkaar naroepen? Zijn verkiezingsprogramma, zijn want hij is het enige lid van de PVV, heeft als titel Nederlanders weer op 1.. In het programma staat nog steeds dat hij, al spreekt hij in zijn programma in de majesteitelijke vorm over zichzelf: “We willen minder islam in Nederland en dat bereiken d.m.v. minder niet-westerse immigratie en de introductie van een algehele asielstop.” Enwil hij, of zoal hij het zelf zegt willen zij: het dragen van islamitische hoofddoekjes in overheidsgebouwen inclusief de Staten-Generaal,” verbieden. Ik heb trouwens nooit geweten dat een stuk stof een religie kon aanhangen. Als zo’n stukken stof er zijn, dan biedt dat voor de hoofddoek dragende islamiet wel een onverwachte manier om ondanks dat verbod toch een hoofddoek te dragen in een overheidsgebouw. Het dragen van een christelijke of ongelovige hoofddoek blijft immers toegestaan. Wat ik zeker weet is dat Wilders nu veel meer woorden nodig heeft voor zijn programma dat in 2017. Toen kreeg hij het op één A-viertje. Nu heeft hij 46 pagina’s nodig.  Of het milder is dan eerdere programma’s van Wilders, ik waag het te betwijfelen. Zelf zei hij dat hij geen woord terugnam van wat hij ooit heeft gezegd.

In een gesprek met Nieuwsuur aan dat het verbieden van de islam niet de eerste prioriteit had. Dit zette hij, zo is her en der te lezen, ‘in de koelkast’. Dit werd gezien als een ‘teken van mildheid’. Eten zet je, en daarmee begon ik, in de koelkast om het langer vers te houden en het later op te eten. Als dat voor de ‘ideeënkoelkast van Wilders ook geldt, dan zal hij die harde kanten vast nog een keer opdienen.

Uitgelicht

Een pleidooi voor Dilan junior,

Beste mevrouw Yeşilgöz-Zegerius. Even over dat ‘meisje van acht jaar oud dat vandaag als vluchteling in Nederland’ aankomt. Dat meisje speelt een belangrijke rol in het vluchtelingenbeleid van de partij die u leidt. Bij mij roept dit wat vragen op over de vluchtelingen- en migratieparagraaf van het verkiezingsprogramma Ruimte geven. Grenzen stellen. Keuzes voor een optimistische toekomst van uw partij de VVD. Omdat die tijdens al die debatten die er al zijn gevoerd, nog niet aan bod zijn gekomen, stel ik ze in deze brief.

Bron: Flickr

“Immigranten maken Nederland alleen sterker als iedereen die hier mag blijven, ook echt integreert in onze samenleving.” Zo lees ik op pagina 6 van het verkiezingsprogramma van uw partij de VVD. Daar is, zo gaat het verder, nog wel wat te winnen. “Op scholen in ons land wordt zichtbaar hoeveel werk er nog te verzetten” is. En waar blijkt dat uit? “Bijvoorbeeld (uit)de achterstanden waarmee kinderen op school verschijnen. Of botsingen in de klas rond zaken als gelijke rechten tussen vrouw en man en ontkenning van de holocaust.” Dat kinderen van migranten met een achterstand aan hun Nederlandse onderwijs carrière beginnen, vraagt inderdaad aandacht. Voor wat betreft die botsingen wat vragen. Zijn het alleen migranten die de gelijkheid tussen man en vrouw ter discussie stellen en de Holocaust ontkennen? Met deze passage suggereert uw partij dat migranten de oorzaak zijn van die botsingen. Nu bent uzelf, volgens de definitie van de Van Dale een migrant. U bent namelijk iemand die: “naar een andere streek of ander land is) verhuisd.”  Of ziet u zichzelf niet meer als migrant? Of, nee laat ik dezelfde vraag anders stellen? Wie is voor u een migrant? Of nog anders geformuleerd, wanneer ben je geen migrant meer? Als ik migrant was, dan zou ik me door de suggestie die uw programma wekt, in de hoek gezet voelen. In de hoek van de minder ‘verlichte dan ons’ personen. Dit terwijl een deel van die ‘ons’ in een donkerdere omgeving verkeert dan menig migrant. Recentelijk gaf u aan de partij van de belangrijkste vertegenwoordiger van die donkere omgeving niet uit te willen sluiten van regeringsdeelname.

Dan dat meisje van acht, waarvoor uzelf model staat. Dat meisje, laten we haar Dilan noemen, heeft, zo lees ik in het verkiezingsprogramma van uw partij: “geen redelijke kans om later uit te groeien tot ingenieur, verpleegkundige, politievrouw of minister en VVD-leider.”  Dat is niet wat u wilt want, zo gaat het verder: “Terwijl dat is wat we zouden moeten willen. Dus moeten we nog een aantal dingen doen. Het is ten eerste noodzakelijk dat de Europese buitengrens wordt verstevigd. Ten tweede moet Nederland altijd blijven aandringen op opvang in de regio, zoals wij dat ook voor de Oekraïners hebben gedaan. Ten derde moet Nederland minder aantrekkelijk worden als eindbestemming voor mensen van buiten onze regio.”  Hierbij een aantal vragen. Als eerste, hoe draagt het verstevigen van de buitengrens van Europa eraan bij dat de kans van Dilan om VVD-leider te worden, toeneemt? Als zij al in Nederland is, verandert een stevige  buitengrens niets aan haar kansen hier in Nederland. Die grens verandert niets aan haar situatie. Als u haar situatie wilt veranderen, dan moet u in Nederland iets voor haar doen. Of zie ik dit verkeerd?

Nu de volgende situatie. U wint komende woensdag de verkiezingen en uw vluchtelingen- en migratiebeleid wordt werkelijkheid. Die stevige buitengrens is er. Uw pleidooi voor opvang in de regio is succesvol. Zo succesvol dat alle vluchtelingen ‘in de regio’ worden opgevangen. Het is 2028 en een meisje van acht met de mooie naam Dilan, is met haar ouders op de vlucht vanuit een land ‘in de regio’. Welke regio doet er even niet toe maar het is in ieder geval niet de regio die u als ‘onze regio’ ziet. Wat is voor u trouwens ‘onze regio’? behoort Israël bijvoorbeeld tot ‘onze regio’? Als Israël bij onze regio hoort, horen de in hetzelfde gebied wonende Palestijnen dan ook tot ‘onze regio’?  En als Israël niet tot onze regio behoort, waar moeten de Israëliërs dan vluchten als het hen te heet onder de voeten wordt? Maar ik dwaal af. Ontneemt uw succesvolle beleid deze Dilan dan niet de kans om ergens in 2060 leider van de VVD te worden, als die partij dan nog bestaat? Ontnemen omdat Dilan ergens in ‘de regio’ blijft hangen?

Afsluitend. Het is het goede recht van uw partij om hardvochtig te zijn tegenover vluchtelingen en migranten. Het is niet mijn keuze maar het mag. Wel is het, in mijn ogen, bijzonder cru en schaamteloos een sentimenteel pleidooi te houden voor de kansen van uw opvolger Dilan ter verdediging van beleid dat niets doet voor de  kansen van Dilan van acht van nu en dat de kansen voor een toekomstige Dilan volkomen de grond in boort.  

Uitgelicht

Cijfercultuur

‘Je moet ijsjes verbieden want dan daalt het aantal verdrinkingsdoden’. Dat was de makkelijke maar foute conclusie in een voorbeeld dat Ionica Smeets gaf in een klein college dat ze gaf tijdens het Venlose Zomerparkfeest van 2017. Lang geleden, maar het is me altijd bij gebleven. Ik moest hieraan denken bij het lezen van een artikel van Johannes Visser bij De Correspondent over het grote aantal cijfers dat een Nederlandse scholier per jaar krijgt, dat zijn er gemiddeld 102.

Visser heeft een boek geschreven over de ‘cijfercultuur’ in het Nederlandse onderwijs en dat promoot hij in dit artikel. “Visser: “Het boek verschijnt in een tijd dat het welzijn van jongeren onder druk staat. 45 procent van de jongeren ervaart ‘nogal veel’ druk en stress door school, bleek in 2021 uit het onderzoek van het Nederlandse Health Behavior in School-aged Children (HBSC). 36,7 procent van de 16-jarigen rapporteert een laag emotioneel welbevinden. En slechts zo’n 30 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs zegt de controle te hebben over zijn of haar leven.” Geen cijfers om vrolijk over te worden en dat ligt aan …. de cijfercultuur, suggereert Visser.

Daarvoor haalt hij verschillende deskundigen aan “Leerlingen ervaren een enorme toetsdruk. Altijd moeten presteren, zo’n 102 keer per jaar dus. Dat is voor leerlingen 102 keer hard leren voor een toets, daarna de toets maken, vervolgens de stof vergeten en direct bezig zijn met de volgende toets op de planning. Kortom: zweten, weten, vergeten. Door deze toetscultuur wordt het onderwijs een marathon van allemaal korte sprints,” aldus Rafke Hagenaars van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren die Visser in zijn artikel aanhaalt. Bijzonder dat die organisatie in haar naam nog steeds fonetische spelling gebruikt die in de jaren zeventig populair was in bepaalde kringen. Dit even terzijde. “School hoort de plek te zijn waar de leerling léért om te leren; waar hij of zij inspirerende nieuwe kennis en vaardigheden opdoet en waar de nieuwsgierigheid wordt onderhouden: “Wow, wat is dat; hoe werkt het en hoe heet het?” Het enorme aantal toetsen dat leerlingen jaarlijks voor de kiezen krijgen, gaat ten koste van het leren. En niet alleen het cognitief presteren heeft hieronder te lijden, maar ook de persoonlijke groei, het welbevinden en de ontplooiing,” zo betoogt emeritus hoogleraar neuropsychologie Jelle Jolles. En vervolgens hoogleraar Onderwijswetenschappen Rob Martens: “In ons streven onderwijs zo goed mogelijk te maken, hebben we een systeem ingevoerd dat eigenlijk uit de bedrijfskunde stamt. Meten en nog meer meten is het mantra, en de vraag is wat je verliest als je leerlingen steeds meer op die manier gaat zien.”

Nu is dat grote aantal cijfers niet iets van nu. Anekdotisch bewijs maar toch. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw volgde ik Atheneumonderwijs aan het Venlose Sint Thomascollege. We hadden drie proefwerkweken per jaar. Met in de eerste jaren tien zaakvakken zijn dat al 30 toetsen. Die proefwerkweken waren niet de enige momenten dat de leraar een proefwerk gaf. Gemiddeld gaf een leraar nog 2 proefwerken tussen die proefwerkweken. Deze tussentijdse proefwerken telden minder zwaar mee dan die in de proefwerkweek. Dat zijn nog 60 proefwerken extra en daarmee komen we op 75. Dan werden er ook nog overhoringen gegeven, soms aangekondigd, soms ook niet. Tussen ieder proefwerk zat wel een overhoring. Dus nog eens 90 erbij die weer minder zwaar telden dan de tussentijdse proefwerken. Dan kom je op ongeveer 180 toetsen. Veel momenten om iets aan je punt voor een vak te doen. Vanaf het vierde jaar werd het aantal vakken minder en dus ook het totaal aantal toetsen.

Het eten van ijsjes leidt niet tot meer verdrinkingsdoden. Dat zou je echter wel kunnen concluderen als je de grafiek van de ijsconsumptie per jaar naast de grafiek van het aantal verdrinkingsdoden legt. Dan zie je dat beide grafieken op dezelfde momenten in de tijd pieken. De makkelijke conclusie is dan dat minder ijsjes tot minder verdrinkingsdoden leiden: dus ijsjes verbieden. Helaas zal dat niet helpen om het aantal verdrinkingsdoden te verminderen. De beide grafieken correleren maar er is geen causale relatie tussen ijsjes en verdrinken. Zo’n relatie is er wel tussen de temperatuur en de ijsconsumptie en ook tussen de temperatuur en het aantal verdrinkingsdoden: hoe warmer, hoe meer ijsjes er worden gegeten en hoe meer mensen er verdrinken.

Daar waar er in Smeets ijsjes-voorbeeld correlatie is, ontbreekt die bij Visser. Hij presenteert een ‘welzijnscijfers’ uit 2021 en het gemiddelde aantal toetsen uit het schooljaar 2022-2023. Correlatie kan pas worden waargenomen als het reeksen cijfers betreft. Meerjarige cijfers over welzijn afgezet tegen het gemiddelde aantal toetsen. Die ontbreken.  Of 102 ‘veel’ is en meer dan vroeger is niet te zeggen. Hetzelfde geldt voor de ‘welzijnscijfers’. Die ‘druk en stress’ op school kan een gevolg zijn van toetsen. Het kan ook andere oorzaken hebben. Oorzaken zoals (de angst om) buiten de groep (te) vallen.

Correlatie kan niet worden aangetoond en een causaal verband, wat het artikel suggereert, wordt niet gegeven. Meten mag dan, volgens het gezegde weten zijn zonder verdere onderbouwing is ‘meten’ het enige dat Visser doet.

Uitgelicht

Grondwettelijk hof

“Weet je waar ze een constitutioneel hof hebben? In de Verenigde Staten. Dat heeft vrouwen het recht op abortus afgepakt. En raad eens hoe Omtzigt stemt als het gaat om het recht op abortus.”  Aldus Francisco van Jole. Van Jole verbaast zich erover dat niemand NSC-leider Omtzigt aanvalt op zijn plannen om zo’n hof in te stellen. Dat niemand Omtzigt aanvalt vanwege de Amerikaanse ervaringen met zo’n hof, is nog niet eens zo bijzonder. Het meest bijzondere is dat niemand Omtzigt vraagt welk probleem zo’n hof moet oplossen en hoe hij zo’n hof wil vormgeven en vooral hoe hij aan de leden voor zo’n hof wil komen? Het is zo vaag dat hem erop aanvallen onmogelijk is. Bijzonder is dat niemand hem erop bevraagt, Dus dan doet de Ballonnendoorprikker het maar.

Het NSC- verkiezingsprogramma rept alleen over het probleem: “We zetten dus een grondwettelijk hof op om grondrechten te verankeren,[1] meer woorden dan dit maakt de partij er niet aan vuil. Een grondwettelijk hof om grondrechten te verankeren. Veel landen kennen een grondwettelijk hof. Rusland heeft er een. Ook heeft het land een prachtige grondwet met vrijheid van meningsuiting, vrijheid van politieke diversiteit en alle andere mooie artikelen. De werkelijkheid laat zien dat zo’n hof geen garantie is op ‘verankering van de grondrechten’. Daar is meer voor nodig. Nu kun je tegenwerpen dat ‘Rusland een slecht voorbeeld is’. Dat kan, het voorbeeld laat wel zien dat zo’n hof en de borging van grondrechten geen een-tweetje is. 

‘Slecht voorbeeld’, dan een ander. Van Jole verwijst naar de Verenigde Staten. Dat land heeft het Supreme Court of the United States. Het hof heeft, om Van Joles woorden te gebruiken, ‘vrouwen abortus afgepakt’ maar is dat een argument tegen het hof als je je realiseert dat het hof ook een belangrijke rol spelen in het ‘geven van het recht op abortus’ aan vrouwen. Dat gebeurde in 1973 met het arrest Roe v. Wade. Het arrest waar dezelfde Supreme Court vorig jaar weer afstand van nam. Pikant in deze zaak is dat de vrouw die de aanleiding was voor de initiële uitspraak later actief werd in de anti-abortusbeweging of zoals ze zich zelf noemen de pro-life-beweging. Dit even terzijde. Het wedervaren van Roe v Wade laat zien dat rechters verschillend over zaken kunnen denken en grondrechten anders kunnen interpreteren en dus dat die ‘verankering’ door de tijd verandert.

 Let wel: de coronamaatregelen waren een forse en langdurige inperking van grondwettelijke rechten, zoals het gelijkheidsbeginsel, het recht op vergadering en betoging, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam of het eigendomsrecht. Er is dus niet alleen een discussie of de inperking proportioneel was, bijvoorbeeld om de volksgezondheid te bevorderen – tevens een grondwettelijke opdracht – maar ook een relevante discussie of de inperkingen rechtmatig waren. Zijn bij de inperking van grondrechten de voordelen wel afdoende afgewogen tegen de grote schade? Als het enige doel van de staat is om het aantal besmettingen binnen een bandbreedte te houden, dan is dat wel een zeer beperkte taakopvatting. En meer fundamenteler: mocht het Catshuisberaad, zeker toen de crisis langer duurde, feitelijk dit soort vergaande maatregelen effectief nemen?[2] Aldus Omtzigt in zijn Thorbeckelezing. Als hij op zoek is naar ‘duidelijkheid voor altijd’, dan is het maar de vraag of een grondwettelijk hof die kan bieden. De afweging van verschillende belangen tegen elkaar, is niet objectief. Het is subjectief. Mijn afweging kan anders zijn dan de jouwe en dat geldt voor rechters precies zo. Dat liet ook de Toeslagenaffaire zien. Ook in die affaire werd de redelijkheid van een maatregel op verschillende momenten verschillend beoordeeld door dezelfde instituten.

Dan de benoeming van de leden van zo’n hof. In de VS worden rechters genomineerd door de president en voor de rest van hun leven benoemd door de Senaat. Wat er sinds 1973 is veranderd, is het politieke klimaat. Het land is tot op het bot verdeeld en gepolariseerd en het Supreme Court, of beter gezegd de benoeming van haar leden, is de afgelopen jaren onderdeel geworden van die polarisatie. Het is, onderdeel geworden van het politieke spel. De politieke opvattingen van rechters in spé zijn veel belangrijker geworden dan hun inhoudelijke kwaliteiten. Door rechters te benoemen kan een president en een meerderheid in de senaat ver over het politieke graf regeren. Zo is de 75 jarige Clarence Thomas al opperrechter sinds 1991 in functie. Via Thomas regeert de in 2018 overleden George Bush de oudere nog steeds, zelfs over zijn werkelijke graf.

Een voorbeeld van die politisering begon met het overlijden van rechter Antonin Scalia op 13 februari 2016, het jaar waarin er een nieuwe president werd gekozen om Obama op te volgen. Obama kon niet meer worden herkozen omdat hij al twee termijnen had gediend. Om de vacante plek op te vullen droeg Obama Merrick Garland voor. De Republikeinen, die op dat moment een meerderheid hadden in de Senaat gingen hier niet in mee. Zij vonden dat Obama niet over zijn graf mocht regeren en dat hij de benoeming van een nieuwe opperrechter aan zijn opvolger moest overlaten. Die opvolger, Donald Trump  droeg uiteindelijk Neil Gorsuch voor en die werd benoemd. Als ‘over het graf regeren’ een reden is om een benoeming te frustreren dan kan er geen enkele rechter worden benoemd. Door hun ‘levenslange’ aanstelling wordt er altijd over het graf van de voordragende president geregeerd. Iets meer dan vier jaar later vonden dezelfde Republikeinen het geen probleem om iets meer dan twee maanden voor het einde van het presidentschap van Trump Amy Barrett te benoemen als opvolger van de een maand eerder overleden Ruth Ginsburg.

Over het graf regeren kan worden beperkt. Dat laat Duitsland zien. Om rechter te worden van het Duitse Bundesverfassungsgericht moet je minimaal 40 jaar zijn en met 68 jaar word je van rechtswegen gepensioneerd. De ambtstermijn van een rechter bedraagt maximaal 12 jaar. Duitsland kent 16 opperrechters. De helft wordt benoemd door het Duitse parlement, de Bundestag, en de andere helft door de Bundesrat, in dat orgaan zitten door de regeringen van de deelstaten benoemde leden. Die leden zijn lid van de regeringen van de deelstaten. Aangezien er in Duitsland tot nu toe altijd in coalitie wordt geregeerd, is het risico op politieke polarisatie van de benoeming gering.

Veel verder dan ‘Thorbecke vond het ook’ komt Omtzigt niet: “De regering voegde de volgende zin aan de grondwet toe: “De Wetten zijn onschendbaar.” Uit de memorie van toelichting wordt duidelijk dat dit het toetsingsverbod behelst. Dus wetten kunnen niet getoetst worden aan de grondwet door de rechter. Thorbecke was fel tegenstander van deze toevoeging. Hij schreef: “Voor deze nieuwe spreuk zal, geloof ik, ieder als voor eene gesloten deur blijven staan.” Hij maakt zijn tegenstand duidelijk: “De grondwet zou ophouden Grondwet te zijn; en de gewone wetgever, die zijn bestaan en zijn regt enkel uit de Grondwet ontleent, boven de Grondwet wezen.[3]””  Een wel erg magere uitwerking voor iemand die zich inzet voor ‘bestuurlijke vernieuwing’.

Daarom: beste meneer Omtzigt. Hoe wilt u het grondwettelijk hof vormgeven? Hoe moet dat bijdragen aan de verankering van onze grondrechten? En om actueel te maken, hoe had zo’n hof zoiets als de Toeslagenaffaire kunnen voorkomen? En als ‘voorkomen’ een brug te ver is, hoe had zo’n hof ervoor gezorgd dat er eerder een einde aan was gekomen?


[1] Verkiezingsprogramma 2023. Vertrouwen. Zekerheid. Perspectief, Pagina 3

[2] Thorbeckelezing Pieter Omtzigt, pagina 12

[3] Idem, pagina 25-26

Uitgelicht

Nederland redden met … buitenlanders

Soms lees ik iets dat tot een diepe zucht leidt. Dat overkwam me toen ik bij De Dagelijkse Standaard een kort artikeltje ‘Frans Timmermans bashen’ las. Een artikeltje waarin de auteurs pogen aan te tonen dat Timmermans hypocriet is. Een interessant artikel dat inderdaad uitblinkt in hypocrisie maar dan niet van Timmermans.

Bron: Wikipedia

Eerst even kort de inhoud. “Het huis van Frans Timmermans: ‘Verduurzaming’ afdwingen in Europa, thuis blijft alles energielabel G.” Zo begon het stuk. Timmermans kocht in 2010 een flink huis met energielabel G voor € 575.000, zo is in het artikel te lezen en verkocht het in 2019 en toen was het nog steeds energielabel nog steeds G. Timmermans had er een hypotheek op gevestigd van € 700.000: “Minstens een ton aan verduurzamingsmaatregelen was zeker mogelijk geweest. Een inkoppertje voor een politicus die zo serieus streeft naar een beter klimaat.” En oh ja: “Frans Timmermans laat zich voorstaan op zijn Limburgse afkomst, ook al woonde hij in zijn vroege leven slechts vijf jaar in de provincie.” Het huis kocht hij, zo betogen de auteurs: “Om het imago van Limburger in stand te houden.

Tot zover de inhoud. Of Timmermans hypocriet is, laat ik graag aan anderen om te beoordelen. Het gaat mij in deze niet om Timmermans, nog om het huis of het energielabel. Dan nu naar de auteur, want daar gaat het mij om. De auteur is geen persoon, het is Cultuur onder Vuur . Een, zo is te lezen op hun site: “campagne van de Stichting Civitas Christiana.”  Dus dan maar even naar de site van die stichting: “Civitas Christiana vecht voor de overwinning van de christelijke tradities, het gezin en de vrijheid van Nederland. Tegen het oprukkende multiculturalisme, de gender ideologie en de cultuur van de dood.”  Doel van de stichting is: “een halt toe te roepen aan de verdere afbrokkeling van de Nederlandse cultuur en tradities. Wij begrijpen de Nederlandse cultuur in de context van de christelijke beschaving, zoals die in de loop der eeuwen in Europa vorm heeft gekregen. Als fundamentele principes van de Europese cultuur zien wij traditie, familie en privé-eigendom.” Vreemd dat een stichting die zoveel waarde hecht aan privé-eigendom zich druk maakt over hoe een ander met zijn privé-eigendom omgaat. Ook bijzonder dat een stichting die een halt wil toeroepen aan de verdere afbrokkeling van de Nederlandse cultuur, iemand anders verwijt dat die ‘zich laat voorstaan op zijn Limburgse afkomst’. Timmermans met zijn Limburgse roots precies dat wat Civitas Christiana met Nederland wil.

Er is meer: “De leidende waarden in het werk van Civitas Christiana zijn: verantwoordelijkheid, betrouwbaarheid en inzet.” Hoe ‘verantwoordelijk’ voel je je als je een schrijven ondertekent met ‘Cultuur onder Vuur’ en dit niet laat volgen door ‘namens deze’ en dan de naam van de auteur? Die auteur of auteurs kunnen vijftien personen zijn, want: “Hugo Bos is algemeen manager. Naast hem zijn er nog veertien medewerkers (deels parttime) in dienst voor zowel redactionele als praktische werkzaamheden.”  Dus beste meneer Bos, is het niet lafjes om een aanval op een persoon niet met uw eigen naam te ondertekenen? In mijn wereld wel en dan zeker als je je zo hoogdravend presenteert als Civitas Christiana doet. Als aanvallen op de persoon zonder jezelf kenbaar te maken Civitas Christiana de invulling van haar leidende waarden verantwoordelijkheid en betrouwbaarheid is, dan zegt dat genoeg.

Het meest bijzonder is echter dat een stichting die zich inzet voor de Nederlandse cultuur en tradities een Duitse hertog, Paul von Oldenburg, als voorzitter heeft en een Braziliaanse penningmeester in de persoon van Caio Xavier Da Silveira. De Nederlandse cultuur redden met  … buitenlanders.

ZUCHT ……. .

Uitgelicht

Erfelijk vluchtelingschap

“Historici zeggen graag dat wie zijn geschiedenis niet kent, gedoemd is deze te herhalen. In het Midden-Oosten is het eerder omgekeerd: daar zouden alle partijen gebaat zijn bij totaal historisch geheugenverlies.” Met die woorden eindigt een artikel van Arnout Jaspers bij Wynia’s Week. Jaspers windt zich erover op dat er grote woorden worden gebruikt zoals ‘genocide op de Palestijnen’ terwijl de Palestijnse bevolking tijdens al die conflicten alleen maar is gegroeid. Hij verbaast zich vooral over  het ‘erfelijk vluchtelingschap’ want dat  suggereert het recht op terugkeer en dat is: “na al die jaren (…) een dolzinnige eis, louter bedoeld om elke geweldloze oplossing onmogelijk te maken.” Dat ‘erfelijk vluchtelingschap’ is echter niet zo vreemd als Jaspers het doet voorkomen.

Eerst even Jaspers betoog. Palestijnen hebben “een in de wereld uniek privilege (…): erfelijk vluchtelingschap. Alle nakomelingen van degenen die in 1948 gevlucht zijn (de zogeheten Nakba), kunnen zich ook laten registreren als vluchteling. Je kunt zelfs door adoptie vluchteling worden. Dat erfelijk vluchtelingschap houdt nooit op: het zet zich van kinderen op kleinkinderen op achterkleinkinderen voort.”  Dat ‘erfelijk vluchtelingschap: “heeft een uiterst kwalijke consequentie: het pseudo-legitimeert ‘het recht op terugkeer’. Palestijnse jongeren van zestien, zeventien jaar eisen, desnoods met geweld, het land op waarvan hun grootouders of overgrootouders vijfenzeventig jaar geleden gevlucht zijn.”  Inderdaad hebben de Palestijnse vluchtelingen een unieke status gebaseerd op VN resolutie 302 van december 1949. Andere vluchtelingen, zoals de recente Oekraïense kunnen zich niet beroepen op zo’n unieke status. Van waar die ongelijkheid?

Die unieke status is een gevolg van de bijzondere verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties voor die Palestijnse vluchtelingen. Voor die verantwoordelijkheid moeten we terug naar het einde van de negentiende eeuw. ‘Maar toen bestond de VN toch nog niet?’  Inderdaad die bestond toen nog niet en zelfs haar voorloper de Volkerenbond liet nog een decennium of drie op zich wachten. Toch moeten we, om die bijzondere situatie goed te begrijpen, terug naar het einde van de negentiende eeuw. Naar het boek Der Judenstaat van Theodor Herzl dat in 1896 wordt gepubliceerd en de zionistische beweging die hij vervolgens opricht. Herzl zag ‘een eigen staat’ als enige oplossing voor de eind negentiende eeuw weer oplaaiende haat tegen joden. En waar moest die staat komen? Herzl noemde er twee: Argentinië en Palestina. Zijn betoog vond bij menig prominent Europese politicus een luisterend en gewillig oor. Een ‘oor’ dat enkele andere mogelijke locaties voor die Joodse staat voorstelden zoals Suriname. De voorkeur van het Zionistische Congres ging om religieuze redenen, uiteindelijk uit naar Palestina. Dit op aandringen van Oost- Europese joden die in die tijd het meeste te lijden hadden onder jodenhaat.

Nu maakte Palestina al sinds het sultanaat van Selim I in het begin van de zestiende eeuw deel uit van het Ottomaanse Rijk. Een groot rijk waarin vele volkeren woonden dat op godsdienstig gebied redelijk tolerant was maar waar de islam de dominante godsdienst was. De sultan was naast sultan ook kalief, de leider van de islam. Die tolerantie blijkt uit het feit dat onderdrukte joden uit verschillende delen van Europa een veilig toevluchtsoord in het rijk vonden. Voor wie meer wil weten over het Ottomaanse Rijk kan ik het boek De Ottomanen. Khans, Keizers en Kaliefen van Marc David Baer aanbevelen. Er werd dus gesproken over een gebied waarover men niets te zeggen had en aan de inwoners waarvan men niets had gevraagd. Die inwoners waren overwegend islamiet met minderheden van verschillend christelijk pluimage en joden. Groepen die al eeuwen redelijk vreedzaam met elkaar samenleefden. Dat wil niet zeggen dat er niet af en toe conflicten waren en er bloed vloeide. Conflicten waarvan ook de joodse minderheid slachtoffer was.

Dit eens machtige rijk was, eind negentiende eeuw echter al zo’n 150 jaar in verval. De Ottomanen kozen in de Eerste Wereldoorlog de kant van de As-mogendheden (Duitsland, het Oostenrijks Hongaarse Rijk en hun bondgenoten. Frankrijk, Engeland en Rusland, de drie geallieerde mogendheden, waren al veel langer om verschillende redenen geïnteresseerd in stukken van het Ottomaanse Rijk. Redenen die met elkaar botsten maar die in deze oorlog even samenkwamen onder de vlag van ‘de vijand van mijn vijand’. Een vlag die gedurende de geschiedenis voor veel ellende heeft gezorgd. De drie mogendheden brachten de oorlog met meer en minder succes naar het Ottomaanse grondgebied. De door The Pogues in hun lied And the Band played  Waltzing Mathilda bezongen slag bij Gallipoli was die minder succesvolle. Een slag waar de latere Turkse leider Mustafa Kemal aan Ottomaanse kant een belangrijke heldenrol vervulde. Een van de manieren om de oorlog in hun voordeel te beslissen, was het beloven van zaken aan groepen. Zo boden de Britten de Arabieren zelfbeschikking als ze in opstand kwamen tegen de Ottomanen. Om zich te verzekeren van de steun van de joden, schreef minister  Arthur Balfour op 2 november 1917 een brief: “ Zijne Majesteits Regering staat positief tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, en zal zich tot het uiterste inspannen om de verwezenlijking van dit doel te vergemakkelijken, met dien verstande dat niets zal worden gedaan dat afbreuk kan doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van de bestaande niet-joodse gemeenschappen in Palestina, of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten. De brief was gericht aan een van de zionistische leiders Walter Rottschild. Op het moment van schrijven was Palestina nog steeds Ottomaans.

Dat veranderde in 1918 toen de Egyptische expeditie macht van het Britse Rijk samen met Arabische opstandelingen de Ottomanen verdreven. De Arabieren die de beloofde zelfbeschikking verwachtten, kwamen in Palestina bedrogen uit. Die zelfbeschikking zou er wellicht in de toekomst komen maar vooraleerst maakten de Britten er de dienst uit. Die ‘dienst’ werd in 1922 geformaliseerd met het verdrag van Sèvres, het vredesverdrag tussen het Ottomaanse Rijk en de geallieerden. Met dat verdrag tekenden de Ottomanen uiteindelijk hun doodvonnis en ontstond Turkije onder leiding van Mustafa Kemal. Het verdrag verdeelde het Arabische deel van het Ottomaanse Rijk onder tussen de Britten en de Fransen. Dit zoals beide mogendheden met het Sykes-Picot verdrag overeen waren gekomen. De laatsten kregen de gebieden die we nu Libanon en Syrië noemen in Mandaat. De eersten Palestina en Irak. Het gebied Palestina werd hierbij gesplitst in Palestina (het, huidige Israël inclusief de Gazastrook, de Westelijke Jordaanoever) en Trans-Jordanië (grofweg het huidige Jordanië). De Volkerenbond bekrachtigde dit met mandaatverdragen. Het Britse mandaatverdrag voor Palestina bevatte in de preambule de volgende passage: “Overwegende dat de belangrijkste geallieerde mogendheden eveneens zijn overeengekomen dat het Mandaat verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de verklaring die oorspronkelijk op 2 november 1917 door de regering van Zijne Britse Majesteit is afgelegd en door voornoemde mogendheden is aangenomen ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, met dien verstande dat niets mag worden ondernomen dat afbreuk zou kunnen doen aan de burgerlijke en godsdienstige rechten van bestaande niet-joodse  gemeenschappen in Palestina of aan de rechten en de politieke status die de Joden in enig ander land genieten.”  Die opdracht werd vastgelegd in het tweede artikel dat de Britten de opdracht gaf om: “het land onder zodanige politieke, bestuurlijke en economische omstandigheden te brengen dat de vestiging van het joodse nationale tehuis, zoals vastgelegd in de preambule, en de ontwikkeling van zelfbesturende instellingen verzekerd zijn, en tevens de burgerlijke en religieuze rechten van alle inwoners van Palestina, ongeacht ras of godsdienst, te waarborgen.[1]

In het mandaatgebied Palestina vestigden zicht na de Eerste Wereldoorlog steeds meer joden. Dit aangemoedigd door de tekst in het mandaatverdrag. Die kwamen daarna in steeds grotere getalen en dat leidde tot steeds meer frictie met de er wonende bevolking. Niet vreemd want die frictie zien we ook in Europa met de komst van migranten. Zeker als die migranten jouw land zien als het hunne en dus jou als een lastige bijkomstigheid. En dat was de manier waarop de nieuwkomers, zionisten, naar de wereld keken. Dit leidde al snel, in 1920, tot  botsingen en de eerste doden en gewonden. Die botsingen leidden tot de oprichting van zionistische paramilitaire organisaties zoals de Hagana en Arabische protest- en verzetsbewegingen. De Hagana werd in eerste instantie opgericht om de joden te beschermen tegen Arabisch geweld want daarvan was sprake. De Hagana werd na 1948 de ruggengraat van het Israëlische leger. De frustratie en druk over de steeds toenemende migratie van joden naar Palestina en de gevoelde voorkeurshandeling van joden door het Britse bestuur, leidde tot steeds meer frustratie bij de Palestijnen.

Enige voorkeur voor de joodse zaak was de Britten niet vreemd. De eerste handeling van de eerste civiele bestuurder van Palestina was het wijzigen van het landeigendomsrecht. Dat was traditioneel in handen van het collectief, de uitgebreide familie, de clan of het dorp en werd omgezet naar privé eigendom. Dit maakte het voor de joodse migranten makkelijker om grond te verwerven. makkelijker om grond in eigendom te verkrijgen. De wet maakte het mogelijk om onbebouwd (woning en landbouw) land in bezit te krijgen door er te gaan wonen en er iets te gaan verbouwen. Het ging verder. De Britten stelden een Wetgevende Raad in die hen moest adviseren. De leden van die raad werden via verkiezingen benoemd. De raad zou worden bezet door acht Arabische moslims, twee christelijke Arabieren, twee joden en tien door de Hoge Commissaris, het Britse bestuur, benoemde leden. De Arabieren boycotte deze verkiezingen omdat zij, slechts 45% van de zetels kregen terwijl ze 88% van de bevolking uitmaakten. De voorkeur bleek ook uit het gegeven dat Britten de Hagana ging trainen. Zij leerden de Hagana moderne gevechtstechnieken en effectieve strafmaatregelen tegen mensen die zich verzetten.

Daarmee komen we in het jaar 1936. In dat jaar organiseerde een Arabische groep een algemene staking in Jaffa en Nabloes. Een staking met drie eisen: stopzetting van de joodse migratie, een verbod op de verkoop van gronden aan joden en de instelling van een representatieve regering. Die staking liep uit in gewelddadigheden en een opstand  toen de Britse politie het vuur opende op de protesterende Arabieren.  In de drie jaar durende opstand maakten de Britten gebruik van het door hen getrainde Hagana bij het neerslaan van de opstand. Uiteindelijk stuurden de Britten 20.000 soldaten om een einde te maken aan de opstand. De manier waarop Israël nu in Gaza en eigenlijk al jaren tegen de Palestijnen optreedt, is een voorzetting van de manier waarop de Britten met verzet en dan vooral van Arabische kant, in Palestina omgingen, namelijk het collectief straffen. Collectief straffen door het opleggen van boetes, het in bezit nemen van vee, het vernielen van huizen en soms hele dorpen en het detineren van groepen in concentratiekampen, die vervolgens de kans liepen om gemarteld en gedood te worden. Zo werden na de Arabische opstand onder andere 5.000 huizen vernietigend, 150 Arabische leiders ter dood veroordeeld en andere leiders verbannen. Resultaat van de opstand was dat de Arabieren zonder leiders zaten en door de Britten werden ontwapend. Dit terwijl de Britten  veiligheidsafspraken maakten met het joodse leiderschap, dit van wapens voorzag en een deel van de kosten ervan voor haar rekening nam. En net zoals  nu was een veelvoud van de doden en gewonden Arabier. Nog geen 1.000 doden aan Britse en joodse kant tegen ongeveer 5.000 aan Arabische kant.

Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. Voor de zionisten was het duidelijk welke kant er gekozen moest worden: de geallieerden. De al bestaande samenwerking tussen de Britten en de joodse paramilitaire organisaties werden verstevigd en joodse strijdgroepen werden verder getraind en bewapend en vochten aan diverse fronten mee. Dit betrof zo’n 30.000 soldaten. Daarnaast vochten joden mee in de reguliere geallieerde troepen. In totaal ongeveer anderhalf miljoen. Voor de Arabieren lag dat anders. Zij herinnerden zich de beloften van een oorlog eerder en zagen hun werkelijkheid. Die twee verschilden behoorlijk van elkaar. Die waren verdeeld. Een deel had al tijdens de Arabische Opstand contact gezocht met nazi-Duitsland en zetten dat contact heimelijk voort. Een deel koos voor de geallieerde kant en vocht net als, en soms zelfs zij aan zij met, de joodse strijders tegen de Duitsers en Italianen. De rest hield zich stil en koos geen kant.

Na de overwinning op nazi-Duitsland zochten veel Europese joden een veilig heenkomen. Een grote groep wilde naar de Verenigde Staten maar ook een flink deel naar die ‘eigen staat’ in Palestina. Alleen ging dat nog niet zo makkelijk want de Britten hadden na de Arabische Opstand besloten om de joodse migratie naar Palestina te beperken tot 25.000 eenmalig, 10.000 in de eerste vijf jaar na 1939 en in de vijf jaar daarna zou migratie afhankelijk worden gemaakt van toestemming van de Arabische gemeenschap. Dit zeer tegen het zere been van het joods leiderschap in Palestina. Daarom legde de diverse joodse strijdgroepen zich toe op het naar Palestina smokkelen van zoveel mogelijk joodse vluchtelingen. Een van die ‘smokkelacties’ heeft Leon Uris geromantiseerd in het boek Exodus. Dit boek is later verfilmd. Dit boek en de film hebben het beeld van Israël en ook van de Arabieren lang bepaald. De eerste ten positieve en de tweede ten negatieve. Die verboden migratie en het Britse optreden hiertegen maakte dat de zionisten zich nu ook tegen de Britten keerden: de Joodse Opstand van 1944-1947. Vooral Irgun, een van de joodse strijdgroepen onderscheidde zich met terreurdaden. Daar waar die voor de Tweede Wereldoorlog vooral gericht waren op Arabische doelen en dan vooral Arabieren in het algemeen, waren vanaf medio 1944 ook de Britten het slachtoffer en niet alleen in Palestina. De meest bloedige was gericht tegen het dorp Deir Yassin op 8 en 9 april 1948. Een actie die vergelijkbaar is met de recente Hamasaanval. Die actie vond plaats vlak voor de vijftiende mei, de dag dat de Britten zich terugtrokken.

In 1947, het jaar vóór die terugtrekking, nam de opvolger van de Volkenbond en dus de mandaatgever, de Verenigde Naties, resolutie 181 aan. Een resolutie met een twee statenoplossing, een Joodse en aan Arabische,  die samen een economische unie zouden vormen. Jerusalem en omgeving zou door de VN worden bestuurd. De Arabische zijde zag niets in dit plan, zij wilden wat zij met goede argumenten als hun land zagen, niet verdelen en zeker geen genoegen nemen met 43% van het land terwijl ze twee derde van de bevolking besloegen. De andere zijde, het Joods Agentschap onder leiding van David Ben Goerion zag dit ook niet zitten en riep op 14 mei vlak voordat de Britten hun mandaat zouden beëindigen de onafhankelijke staat Israël uit en gaf de opdracht aan haar troepen om belangrijke gebieden te bezetten en indien nodig te vernietigen. Dit conform het hiervoor door de Hagana opgestelde plan Dalet. Het voormalige dorp Al-Tantoera is daarvan een schrijnend voorbeeld. Hiermee werd invulling gegeven aan het derde doel dat de Israëliërs zich hadden gesteld: zo min mogelijk Arabieren binnen de grenzen. De andere twee waren de oorlog overleven en als dat lukte zo ruim mogelijke veilige grenzen. De Arabieren in Palestina waren zonder leiderschap en bijna volledig ontwapend door de Britten, geen partij voor de Israëlische strijdkracht. Hulp moest van buiten komen.

Behalve de Arabische buren, erkende bijna alle landen Israël als onafhankelijke staat. Dit paste immers in het afgesproken verdelingsplan. Dat die staat in de erop volgende oorlog datzelfde verdelingsplan schond door zich een groter gebied toe te eigenen dan waarvan in het plan sprake was, leidde afgezien van de Arabische wereld, tot weinig protest. Voor de Arabische buurlanden Jordanië, Egypte, Syrië en Irak was die uitroeping van de staat Israël aanleiding om in te grijpen. Zij stuurden hun legers maar dat werd geen succes omdat de invallende troepen niet samenwerkten en niet hetzelfde nastreefden. Zo wilde Jordanië de Westelijke Jordaanoever die het dan ook veroverde en een jaar later annexeerde. Egypte bezette het zuidelijke deel van Palestina maar werd uiteindelijk overal, behalve uit de Gazastrook verdreven. De goed getrainde en door oorlog en strijd geharde en door de Britten en bewapende Israëlische troepen pakte vervolgens met geweld bijna de hele koek.

Zo’n 700.000 Arabieren wachtten niet af en ontvluchtten de nieuwe staat Israël. Een andere ongeveer even grote groep maakte de omgekeerde tocht. Die verlieten Arabische landen omdat ze vreesden voor hun veiligheid maar ook omdat ze het beter hoopten te krijgen in de nieuwe staat Israël. De Palestijnse vluchtelingen hadden geen staat waar ze naartoe konden vluchten. Die Palestijnen en hun nakomelingen waren inwoners van het VN mandaatgebied Palestina en dat verklaart de bijzondere door de VN gegarandeerde status van deze vluchtelingen. Zij zijn een verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties. Het zijn inwoners van de staat Palestina die er tot op heden nog niet is: ze zijn stateloos.  Ze zijn stateloos door niet of halfslachtig optreden van de Verenigde Naties.


[1] https://web.archive.org/web/20060518044016/http://www.mtholyoke.edu/acad/intrel/britman.htm

Uitgelicht

Terrorisme revisited

Na de gebeurtenissen in het Midden-Oosten werden woorden als ‘terroristen’ en ‘terroristische organisatie’ gebruikt.  Onze overheid, de Nationaal coördinator terrorismebestrijding (Nctb), omschrijft terrorisme als volgt: “Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.” Ook terreurdeskundige Beatrice de Graaf lijkt terrorisme en terreur te zien als afkomstig van groepen die zich met geweld tegen de samenleving afzetten. In haar DWDD college noemt zij terroristen de ‘klunzen’ en de ‘losers van de geschiedenis’. Terreur als wapen van de zwakkeren. Door terrorisme en terreur op deze manier te framen blijft een heel belangrijk aspect van terreur buiten beschouwing. Een deel dat wel eens cruciaal zou kunnen zijn bij het bestrijden van terreur en het beëindigen van het opgelaaide conflict.

Terrorisme is, volgens de Van Dale“het onder druk zetten van een regering of bevolking door daden van terreur.” Een ‘daad van terreur’ is, volgens dezelfde Van Dale: “georganiseerd politiek geweld.” Terrorisme is daarmee het onder druk zetten van een regering of bevolking door daden van georganiseerd politiek geweld. Terrorisme kan volgens deze definitie gericht zijn tegen de regering of bevolking. Volgens deze definitie is terrorisme ook georganiseerd politiek geweld van een overheid tegen haar bevolking. De overheid als terrorist? Dat klinkt vreemd in de oren. Toch is het niet zo vreemd als het klinkt.

Als we iets meer dan twee eeuwen terug gaan in de tijd dan komen we uit bij la Terreur met een hoofdletter na de Franse revolutie van 1789. De belangrijkste vertegenwoordiger van het programma dat ten grondslag lag aan de periode die nu la Terreur heet was Maximilian Robespierre en die was: “vastbesloten … om een democratische republiek tot stand te brengen die bestaat uit goede burgers en eerlijke mannen.” Om zover te komen moest men af van ‘slechte burgers’ en ‘oneerlijke mensen.” Hoe doe je dat? “Er werd een Comité van Algemene Veiligheid opgericht als een soort opperste politieke politie. De Terreur had de opdracht om de Revolutionaire Republiek te beschermen tegen haar interne vijanden en richtte zich op degenen die samenspanden tegen de Republiek en degenen die alleen maar verdacht werden van vijandige activiteiten.” En dat was een uitgebreid palet aan mensen: “De slachtoffers varieerden van Marie Antoinette en andere koningsgezinden tot de voormalige revolutionaire collega’s van de Berg, de Girondijnse leiders; en voordat het jaar 1793-1794 voorbij was, gingen enkele van de oude Jakobijnen van de Berg die het programma hadden helpen inluiden ook naar de guillotine.[1]” in totaal verloren zo’n 40.000 mensen hun hoofd en honderdduizenden werden gearresteerd en vastgehouden.

La Terreur, de naam van deze periode is uiteindelijk in de negentiende eeuw als een leenwoord vanuit het Frans in het Nederlandse woordenboek verschenen. Terreur heeft haar naam dus te danken aan geweld van de overheid tegen haar burgers. Burgers die als een bedreiging werden gezien voor de Franse republiek. De Franse revolutionaire republiek is trouwens niet de enige die zich aan dergelijke terreur heeft bezondigd. De Russische, Chinese, Iraanse en anderen deden hetzelfde. Sterker, het lijkt min of meer eigen aan revoluties dat na de omwenteling een periode van terreur volgt. Terreur als middel van de machthebbers tegen de eigen bevolking. Stalin startte in 1934 met wat we nu de ‘grote zuivering’ noemen. Die periode volgde trouwens op een terreurcampagne tegen de ‘koelakken’, de boeren. Hitler startte in dezelfde periode met iets soortgelijks. Na de Rijksdagbrand van 1933 startte hij een terreurcampagne tegen zijn gevaarlijkste vijand, de communisten. Die verdwenen in het gevang en in speciaal ervoor gebouwde concentratiekampen. Kampen die later ook werden gevuld met socialisten en andere bedreigingen voor zijn regime. Mao deed het in China zelfs twee keer, eerst tussen 1952 en 1956 toen iedereen gelijkgeschakeld werd tot ‘nieuwe mens’ en vanaf 1966 onder de vlag van de ‘Culturele revolutie’.

In de ruim tweehonderd jaar dat we het woord terreur kennen, is de dader ineens het slachtoffer geworden. Door deze bijzondere gedaantewisseling verdwijnt terreur door de overheid buiten beeld. Dit terwijl terreur door de overheid veel gevaarlijker is dan terreur door ‘klunzen en losers van de geschiedenis’. De overheid heeft immers het machtsmonopolie.

Laten we eens met de originele bril van terreur, dus met de overheid als dader, naar reacties van overheden op aanslagen kijken. Na de aanslagen van 11 september 2001 verklaarden de Verenigde Staten de oorlog aan ‘terreur’ en Nederland ging hierin mee, net als alle andere westerse landen. Artikel 5 van de NAVO trad in werking: een aanval op één is een aanval op allen. In een oorlog gelden andere regels dan in een normale samenleving. Het normale recht wordt opzij gezet. Als we kijken naar de resultaten dan zien we dat dit tot zeer veel doden heeft geleid, dat past in het frame van een oorlog. In een oorlog schakel je je tegenstander uit en heten toevallige slachtoffers ‘collateral damage’. Het heeft tot heel weinig veroordelingen door een rechter geleid. Ook dat past in het oorlogsframe, daar geldt het oorlogsrecht. En dat werd, zie het voorbeeld van de gevangenen in Guantanamo Bay, zelfs opzij geschoven. 

“Zeker.” Dat was het antwoord van demissionair premier Rutte op de vraag of Nederland Israël onvoorwaardelijk steunt. “Heel veel, heel veel onschuldige slachtoffers en ook aan Palestijnse kant zijn heel veel slachtoffers door dit vreselijke geweld van Hamas. Nederland, zoals gezegd, erkent volledig het recht van Israël om zichzelf te verdedigen. Wij roepen op om dit geweld onmiddellijk te beëindigen en wij veroordelen het geweld.”  Ook premier Rutte bedient zich hier van het oorlogsframe en gaat daarmee mee in het Israëlische frame.  

Sinds 11 september 2001 worden organisaties die verandering in een gebied nastreven te pas en te onpas beplakt met het label terroristische organisatie. Eenmaal beplakt met het label ‘terroristische organisatie’ hoeft er niet meer serieus naar de grieven te worden gekeken. Dit terwijl er goede redenen kunnen zijn waarom een groep streeft naar, om de een deel van de Nctb-defenitie van hierboven aan te halen: “maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen.” Neem de situatie van de Palestijnen in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever. Ze wonen er maar hoe moeten we de plek waar ze wonen definiëren? Alhoewel 130 landen waaronder enkele EU-lidstaten maar Nederland niet, Palestina als staat erkennen, kun je het geen staat noemen. Daarvoor ontbreken enkele belangrijke kenmerken van een staat. Controle over de eigen grenzen, het eigen luchtruim en de eigen wateren ontbreekt. Zo lopen Gazanen het risico om in ‘eigen land’ te worden doodgeschoten als ze de grens met buurland Israël te dicht naderen. Natuurlijk mag een land een ‘buffer’ creëren tussen haarzelf en een buurland. Die zone vervolgens creëren op het grondgebied van dat andere land dat gaat veel te ver. Toch is dat wat Israël doet. Op de Westelijke Jordaanoever vestigen Israëlische burgers zich en stichten er nederzettingen. Hiervoor verdrijven ze met steun van de Israëlische overheid de op die grond wonende Palestijnen. Tegen geweld van kolonisten tegen Palestijnen wordt zelden opgetreden en bestraft. Het lijkt mij, om premier Rutte te parafraseren, dat we het volledige recht van de Palestijnen erkennen om zich te verzetten tegen deze door de staat Israël tegen de Palestijnen uitgeoefende staatsterreur. Aanleiding en reden genoeg om maatschappelijke verandering te bewerkstelligen’.

Ja, een oproep om geweld onmiddellijk te stoppen heeft mijn steun. Maar dan wel alle geweld en dus ook het staatsgeweld waarmee Israël de Palestijnen kleineert en koeioneert. En daarmee kom ik bij een tweede bezwaar tegen het mensen ‘terrorist’ noemen. Net zoals de soms terechte grieven van een als ‘terroristisch’ gelabelde organisatie uit beeld verdwijnen, verdwijnt de mens uit beeld als je hem ‘terrorist’ of ‘idiote barbaren en griezels’ zoals dezelfde premier Rutte de plegers van de aanslagen in Parijs noemde. Net zoals het discours is dat je met grieven van ‘terroristische organisaties’ niets hoeft te doen, is het discours ook dat je het met de rechten van een ‘terrorist’ niet zo nauw hoeft te nemen, ‘dat doen zij met jouw rechten immers ook niet’.

Terrorisme is een methode om de strijd aan te gaan. Een methode die niet zoveel verschilt van guerrilla, een gewapend conflict waarbij ongeregelde strijders een reguliere krijgsmacht trachten te ontregelen en uit te putten. Waarbij ze vanwege het verschil in vuurkracht een rechtstreekse confrontatie zoveel mogelijk vermijden. Voor ‘klunzen’ en de ‘losers van de geschiedenis’, om de woorden van De Graaf te herhalen is terrorisme een manier om de strijd aan te gaan met een sterkere tegenstander. Voor machthebbers is terrorisme een manier om zich te beschermen tegen interne vijanden, om Robespierre er weer bij te halen. Wat we nu, en eigenlijk al de afgelopen vijftig jaar, in Israël en in de door het land bezette en gedomineerde Gazastrook en  Westelijke Jordaanoever zien, is een spiraal van terreur waarin de beide partijen elkaar gevangen houden. ‘Het recht om zichzelf te verdedigen’ waar premier Rutte en Israël zich op beroepen, gaat deze spiraal niet beëindigen. Die gooit slechts olie op het vuur. Die spiraal kan alleen door de machtige partij worden beëindigd. Dus door Israël. En nee, dat kan niet met kogels, bommen en granaten. Dat kan alleen als de machtige inziet dat de machteloze een mens is net als de machthebber. Net zoals de slavernij alleen beëindigd kon worden door vrije mensen. Daarbij helpt het plakken van het label ‘terrorist’ niet, dat ontmenselijkt.


[1] Palmer and Colton, A History of the Modern. Sixth edition, pagina 376 eigen vertaling

Uitgelicht

Beste Rebellen

“”Zolang deze motie op tafel ligt is de politiek aan zet”, schrijft Extinction Rebellion in een verklaring. In een chatgroep van de klimaatbeweging worden de rebellen opgeroepen om de blokkade op te schorten tot na de stemming. “Als de motie niet wordt aangenomen, komen we natuurlijk terug. Met nog veel meer.” Aldus een kort berichtje dat ik las op de site Joop. Bijzonder.

Die motie is een motie van de Kamerleden Kröger en Bourcke die de: “regering scenario’s op te stellen voor het afbouwen van de verschillende fossiele subsidies (op de termijn van twee, vijf en zeven jaar), waarbij per regeling ook wordt aangegeven op welke manier eventuele negatieve effecten kunnen worden gemitigeerd, en eventuele nationale maatregelen worden geschetst voor als fossiele subsidie in Europees verband vastliggen, en hierbij ook de positieve impact op innovatieve, circulaire bedrijvigheid mee te nemen en deze voor het kerstreces met de Kamer te delen.”  Het doel van de dagelijkse blokkade van de A12 is het beëindigen van die subsidies. Een doel waarin ik me kan vinden maar dan wel op basis van een weloverwogen besluit en voor zo’n besluit zijn scenario’s ter onderbouwing nodig. Al denk ik wel dat de termijn waarbinnen deze scenario’s met flankerende maatregelen moeten worden opgesteld, erg kort is. Nou ja kort, de motie rept niet over welk kerstreces, dus dat zou ook het kerstreces van 2024 kunnen zijn of nog verder in de toekomst.

“LAAT BURGERS BESLISSEN over een rechtvaardige transitie,” Zo schrijven jullie op jullie site. Een van de kenmerken van onze democratie is dat burgers beslissen. Die burgers zijn de bij verkiezingen verkozen volksvertegenwoordigers. Bij die verkiezingen krijgen ze van ons het mandaat om namens ons te besluiten. Als de Kamer de motie verwerpt, dan accepteert het de uitkomst niet. Dan wil Extinction Rebellion terugkomen met ‘nog veel meer’. Hoe democratisch ben je als je de uitkomst van een democratische stemming niet accepteert? Kenmerk van een democratie is dat de meerderheid beslist en daarbij rekening houdt met de belangen van de minderheid.

 “We bevinden ons midden in een ongekende crisis. Wij bestaan omdat onze overheid weigert om het noodzakelijke beleid in te voeren om haar burgers te beschermen. In plaats daarvan blijft zij de industrieën steunen die onze levens in gevaar brengen. We organiseren creatieve, vreedzame en soms disruptieve acties om druk te zetten op onze regering en ze te dwingen om de nodige maatregelen te nemen.” Dat is de reden van jullie bestaan als ik de tekst op jullie site mag geloven. Een democratisch gekozen regering die iets anders besluit te doen dan jullie denken dat goed is, ‘dwingen’ om te doen wat jij wilt, dat klinkt niet erg democratisch. Het lijkt er daarmee op dat jullie onze vertegenwoordigers nog één kans geven om het volgens hen goede te doen en dat is instemmen met de motie.

‘Maar beste Ballonnendoorprikker, je vergeet iets. Achter “LAAT BURGERS BESLISSEN over een rechtvaardige transitie” komt nog iets, namelijk: “door het oprichten van een Burgerberaad dat een leidende rol speelt in de besluitvorming.” Dat vergeet je te vermelden.’ Dat klopt, die woorden volgen er inderdaad op.

Maar beste mensen van Extinction Rebellion, hoe verhoudt die laatste kans zich tot jullie roep om zo’n burgerberaad? En hoe serieus moet ik jullie roep om een burgerberaad nemen? Nee, beter gezegd, kan ik jullie vertrouwen dat jullie de uitkomst van een burgerberaad accepteren? Jullie willen een burgerberaad omdat: “Het probleem (…) te veelomvattend en complex (is) gebleken om over te laten aan een overheid die al tientallen jaren nalaat om in actie te komen. Als gevolg van de lobbykracht van grote bedrijven en de afhankelijkheid van positieve media-aandacht zijn zowel parlement als opeenvolgende kabinetten niet in staat gebleken om een snelle en rechtvaardige transitie in gang te zetten.” Zo’n beraad: “stelt burgers in staat om het voortouw in de transitie te nemen en geeft politici de mogelijkheid om ingrijpende en verregaande maatregelen te treffen zonder vrees voor een politieke afstraffing bij de eerstvolgende verkiezingen. Een Burgerberaad geeft een stem aan groepen die anders worden buitengesloten van politieke besluitvorming en garandeert dat de lasten eerlijk en op rechtvaardige wijze worden gedeeld. Op basis van uitgebalanceerd, wetenschappelijk advies en vrij van politieke beïnvloeding kunnen deelnemers aan het Burgerberaad weloverwogen tot beslissingen in het algemeen belang komen.” Maar wat als het burgerberaad tot een heel andere conclusie komt van een ‘snelle rechtvaardige transitie’ of vindt dat er geen reden is om nu in actie te komen? Accepteren jullie die uitkomst dan wel of kunnen we dan een volgende ronde van: “creatieve, vreedzame en soms disruptieve acties om druk te zetten op onze regering en ze te dwingen om de nodige maatregelen te nemen,” verwachten?

Het meest bijzondere aan jullie werkwijze is dat jullie de belangrijkste manier om de overheid aan te zetten tot “de nodige maatregelen,” en zo te werken aan die: “snelle en rechtvaardige transitie,” links hebben laten liggen. Die mogelijkheid doet zich op 22 november aanstaande voor. Dan wordt het grootste burgerberaad gehouden dat onze democratie kent. Dan kiezen we namelijk weer de 150 mensen die ons de komende vier jaar gaan vertegenwoordigen en namens ons gaan besluiten. Waarom hebben jullie de kans voorbij laten gaan om als partij deel te nemen aan deze verkiezingen?

Als jullie je “Eis Nul: Klimaatrechtvaardigheid voor iedereen”  serieus nemen en menen wat jullie schrijven en willen werken aan verbinding, systeemverandering, klimaatrechtvaardigheid en politieke verandering dan is de Tweede Kamer dé plek om hieraan handen en voeten te geven. Met rebelleren alleen, ook al is het “in solidariteit met iedereen in het centrum van de klimaat- en ecologische crisis, … uit een diepe liefde voor de Aarde en haar bewoners,” en: “voor het leven,” krijg je geen betere wereld. Die krijg je pas als je daar samen met anderen aan gaat bouwen. En als laatste, de kans op die betere wereld is het grootste in een liberale democratie. Dus ben voorzichtig met het zagen aan haar poten. Voor je het weet wonen we in een klimatologische en ecologische maar een menselijk hel.

Uitgelicht

Eigen bijdrage huisartsbezoek

Volgens radioloog Erik-Jan Haanraadts ligt: De sleutel voor een meer betaalbare gezondheidszorg (…) voor een groot deel aan de voorkant. De instroom moet worden beperkt.” Hij schrijft dit in een artikel bij Het Parool. Een logische redenering: minder mensen die de zorg instromen betekent minder zorg en daarmee ook minder kosten. Dit laatste als de kosten van de wel geleverde zorg niet gelijktijdig flink stijgen. Zijn oplossing: “Een bescheiden eigen risico, ter hoogte van de kosten van een pakje sigaretten bijvoorbeeld, zou mensen even tot 10 doen tellen voor ze de gang naar de huisarts maken.” Een goede suggestie?

Haanraadts: “De radiologengroep van het OLVG voert jaarlijks ruim 50.000 onderzoeken uit op aanvraag van huisartsen. Wat opvalt, is dat die aanvragen in meer dan 50 procent van de gevallen komen van waarnemend huisartsen of huisartsen die in dienst zijn van een huisarts.”  Hij vervolgt: “Ik durf te stellen dat meer dan de helft van de onderzoeken die wij voor huisartspatiënten uitvoeren niet strikt noodzakelijk is. Wanneer even gewacht zou zijn, waren de klachten vaak vanzelf verdwenen.” De eigen bijdrage zou hierbij kunnen helpen omdat de mensen dan tot tien tellen voordat ze naar een huisarts gaan. En als dat ertoe leidt, worden ze ook niet doorgestuurd voor een nader onderzoek door Haanraadts. Een onderzoek dat in 50% van de gevallen niet noodzakelijk was.

Laten we eens aannemen dat die ‘pakje sigaretten’ kostende eigen bijdrage leidt tot een daling van het aantal aanvragen voor Haanraadts en zijn collega naar 40.000. Ik weet niet wat zo’n onderzoek kost maar laten we voor het gemak € 500 nemen, dan leveren die 10.000 minder een besparing op van € 5 miljoen alleen voor de radiologengroep van het OLVG. Een flinke besparing?

Dat is de vraag. Een eigen bijdrage gaat er niet voor zorgen dat die helft ‘niet noodzakelijke onderzoeken’ door Haanraadts en zijn collega’s niet meer worden gedaan. Er worden wellicht minder onderzoeken gedaan maar van die mindere onderzoeken zal nog steeds de helft opleveren dat de klacht met ‘even wachten vanzelf verdwijnt’. De schade zit bij die andere helft. Bij de 5.000 die door die eigen bijdrage niet meer naar de huisarts gaan en die de huisarts dus ook niet meer naar Haanraadts verwijst. Die zitten thuis met klachten die niet ‘vanzelf verdwijnen’. Welke klachten dat zijn, weten we niet. Daar komen we pas achter als ze wel naar de huisarts gaan naar Haanraadts gaan en hij constateert wat de klacht is. Dan is het maar te hopen dat de klacht niet verergert is want dat levert extra kosten op die wellicht hoger zijn dan ze waren geweest als ze eerder waren onderzocht. Als Haanraadts die helft ‘niet noodzakelijke onderzoeken’ wil verkleinen dan moet er iets anders gebeuren. Want helaas is niet van tevoren te zeggen bij wie de uitkomst is dat ‘even wachten’ de klachten ook oplost.

Sterker nog, een eigen bijdrage voor de huisarts zal waarschijnlijk niet eens leiden tot een forse daling van het aantal doorverwijzingen naar Haanraadts en zijn collega’s. Degene die zich door die extra bijdrage ter hoogte van ‘een pakje sigaretten’ laten afschrikken, gaan nu waarschijnlijk ook al niet. Ze moeten de kosten van het bezoek aan radioloog Haanraadts nu ook voor een deel zelf betalen. Want zoals het op de site van DC klinieken waar Haanraadts werkzaam is staat: “Houd wel rekening met het eigen risico. Dat betekent dat u het eerste deel van uw zorgkosten zelf betaalt. Het verplichte eigen risico is wettelijk bepaald en bedraagt € 385,- (2023). Indien u heeft gekozen voor een vrijwillig eigen risico (maximaal € 885,-) dan kan dit bedrag hoger zijn. Het eigen risico geldt alleen voor de basisverzekering.” En dat is ietsjes meer dan een ‘pakje sigaretten’.

Waar een eigen bijdrage voor de huisarts wel toe leidt, is dat mensen met een smalle beurs een afweging moeten maken tussen een bezoek aan de huisarts en het avondmaal. Het zal ertoe leiden dat de groep met de slechtste gezondheidssituatie de zorg gaat mijden. Mensen die wettelijk verplicht zijn zich tegen ziektekosten te verzekeren en daarvoor per maand premie betalen, maar die door die eigen bijdrage nooit gebruik kunnen maken van die verzekering. Ze betalen daarmee voor iets, een huisarts, waarvan ze geen gebruik kunnen maken.

Een eigen bijdrage voor de huisarts is geen goed idee. Behalve natuurlijk als je de gezondheidszorg wilt beperken tot degenen met een flinke beurs en de rest in ziekte en ellende wilt laten wegzinken.

Uitgelicht

Volk, natiestaat en democratie

In een artikel bij de site Opiniez beoogt  Sebas Lammer aan te tonen dat: “Het idee van een federaal Europa,” waar de partij Volt, bij monde van leider Dassen, voor pleit: “volstrekt onrealistisch en absurd” is. Sterker nog, zo betoogt hij: “we moeten niet internationaliseren, maar juist lokaliseren als we het vertrouwen van burgers willen terugwinnen en problemen met draagvlak willen oplossen.” Zonder ‘volk’ en dus natiestaat, geen democratie dus. Lammers: “Veel wetenschappers van de modernistische stroming beweren dat naties gebaseerd zijn op invented traditions. Zij zien de natie als een geconstrueerd en modern fenomeen, als iets wat in de recente geschiedenis is opgekomen. Deze conclusie is te simplistisch.” Deze denkers ontkennen de: “krachtige mythes, symbolen en herinneringen van volkeren.“ zo gaat hij verder Die: “culturele diversiteit van Europa,” is volgens Lammers (e)en voornaam obstakel voor een federaal Europa.” Dat klinkt aannemelijk. Is het dat ook?

“Voorstanders van een federaal Europa zien graag een sterke Europese democratie. Wat zij hierbij vergeten is dat een belangrijke voorwaarde voor de democratie het bestaan van een volk is.” Zo betoogt Sebas Lammers. Zijn hele betoog stoelt op de bewering dat een sterke democratie alleen mogelijk is en kan ontstaan in een natiestaat: “een staat met één dominantie natie, waarmee een soeverein territorium wordt geboden aan een bepaalde natie en haar culturele identiteit,” aldus Wikipedia. Laat ik deze bewering eens wat nader bekijken.

Neem de grootste democratie van de wereld: India. Een land van ongeveer 1,4 miljard inwoners. Het gros is hindoe, zo’n 14% is moslim en daarnaast zijn er velen christen, sikh, boeddhist, jaïnist en aanhanger van nog wat andere religies. Die Indiërs spreken naast Hindi nog 21 officiële talen en nog 392 andere levende talen. Het land strekt zich uit over verschillende klimaatzone’s. Niet het schoolvoorbeeld van een natiestaat. Sterker nog, het lijkt verdacht veel op Europa. Toch heeft het land al zo’n 75 jaar een functionerende democratie.

Dan Nederland. Tussen 1848 en 1917 ontwikkelde Nederland zich tot een democratie. Als we Lammers volgen dan kan dat alleen zijn gebeurd omdat Nederland één natie of volk was. Nu was daar allerminst sprake van. Nederland was een religieus sterk verdeeld land. Gereformeerde, hervormden bestreden elkaar om de precieze uitleg van de bijbel. En zelfs binnen hun eigen stroming ontstonden er sub stromingen. Over één ding waren ze het echter allemaal eens: de katholieken waren de grote vijand. Die vormden een gevaar voor Nederland en het Nederlandse volk. Ze hoorden eigenlijk niet bij dat volk omdat ze voor leiding naar de paus in Rome keken en ze hadden van die vreemde tradities en gebruiken. Tegenwoordig spreken politici als Wilders over de joods- christelijke traditie van ‘de Nederlandse samenleving’ en soms voegen ze er ook nog humanistisch aan toe. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw stonden die ‘tradities’ met de rug naar elkaar. Tussen twee religies die zich op Christus beroepen en op één kussen sliepen lag de duivel tussen. Niet erg ‘één volks’. Voor de ontwikkeling van Nederland tot een democratie bleek dat geen belemmering.

Sterker nog, democratie maakte het vreedzaam samenleven van verschillende groepen in een samenleving juist mogelijk.

Wat Lammers niet lijkt te willen zien is dat politieke tegenstellingen over migratie en het al dan niet vormen van een Europees leger, voorbeelden die hij in zijn artikel aanhaalt, maar ook het aanpakken van milieuvervuiling en het tegenwoordig populaire bestaanszekerheid, geen tegenstellingen zijn tussen de verschillende volkeren van Europa. De verdeeldheid bij deze onderwerpen is onder Nederlanders net zo groot als onder Spanjaarden of Ieren. Aangezien dit problemen zijn die zich niets van landsgrenzen aantrekken, zou er dan voor oplossingen niet ook verder gekeken moeten worden dan die landsgrenzen?  Dus internationaliseren in plaats van lokaliseren? Is daarbij dan niet juist een sterke democratie nodig? Immers zoals Churchill het zei: “Many forms of Government have been tried, and will be tried in this world of sin and woe. No one pretends that democracy is perfect or all-wise. Indeed it has been said that democracy is the worst form of Government except for all those other forms that have been tried from time to time.…”

Uitgelicht

Verkiezingen: wat inzichten deel 3

Na vrijheid en gelijkheid  nu broederschap als derde thema waar het in alle verkiezingsprogramma’s om draait dus ook de vraagstukken rond asiel en bestaanszekerheid die mij aanzetten tot deze inzichten. Vrijheid is, zoals we zagen, een zoektocht naar een goed evenwicht tussen positieve, de mogelijkheid om je eigen keuzes te maken, en negatieve vrijheid, de afwezigheid van dwang door anderen. Ook gelijkheid kent twee varianten, politieke gelijkheid en de mogelijkheden om op een redelijk gelijk niveau te kunnen leven. De eerste noem ik negatieve gelijkwaardigheid en die moet maximaal zijn. De tweede positieve gelijkwaardigheid en op dat gebied is enige ongelijkheid gewenst omdat: Ieder mens (…) andere capaciteiten en ook een andere motivatie,” heeft, zoals ik in deel twee betoogde. Met dat evenwicht kom ik bij het thema broederschap Of, zoals ik het zie, rechtvaardigheid.

Vandale geeft twee betekenissen bij het woord rechtvaardigheid. 1. in overeenstemming met het recht (handelend), en 2. billijk, eerlijk. Deze twee betekenissen kunnen op gespannen voet staan met elkaar. Zijn wetten altijd eerlijk en billijk? Nog niet zo lang geleden kenden de Verenigde Staten wetten die nadelig waren voor Afro-Amerikanen. In vele landen is een huwelijk van mensen van hetzelfde geslacht bij wet verboden. Sterker nog, ook homoseksualiteit is in vele landen verboden. Nederland kende tot de jaren vijftig wetgeving die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Nu vinden we dat met onze Nederlandse bril op niet billijk of eerlijk. Voor mijn betoog is de tweede betekenis van het begrip, eerlijk en billijk, van belang. Daarop moet een antwoord worden gegeven en als dat antwoord is gegeven en de samenleving en haar wetten daarop is ingericht, dan vallen de eerste en tweede betekenis samen. In vroeger eeuwen werd de rechtvaardigheid van bovenaf opgelegd door koning of keizer en door god bekrachtigd. Die bepaalde wat billijk en eerlijk was.

In deze Prikker ga ik in op het denken over rechtvaardigheid. Ik doe dit vooral aan de hand van het boek Rechtvaardigheid van de politiek wetenschapper Michael J. Sandel. Sandel weet in dit boek op een heldere wijze en gelardeerd met voorbeelden, de dilemma’s rond het denken over rechtvaardigheid en de belangrijkste stromingen die hierin een rol spelen, te schetsen. Sandel onderscheidt drie benaderingen van rechtvaardigheid. Als eerste een benadering die ervan uitgaat dat iets rechtvaardig is als het totale welzijn ermee wordt gemaximaliseerd, deze stroming wordt utilitarisme genoemd. Een tweede benadering verbindt rechtvaardigheid aan deugdzaamheid en een goede manier van leven. De laatste een stroming die rechtvaardigheid koppelt aan vrijheid.

Hoofdpersoon in dit verhaal is korporaal Marcus Lutrell. Lutrell leidde een groep special forces op een missie in Afghanistan. Die missie liep gruwelijk fout en Lutrell was de enige van zijn team die het overleefde. De film Lone Survivor is gebaseerd op de ervaringen van Lutrell. In het kort het verhaal van Lutrell en dus het plot van de film. Lutrell en zijn groep, in totaal vier personen, worden op pad gestuurd om een hoge Talibanleider te volgen en aan te houden. Zij signaleren de leider in een dorpje in een vallei. De talibanleider is niet alleen, hij wordt omringd door een grote groep strijders. Lutrell en zijn groep observeren het dorp vanaf een berg die uitziet over de vallei waarin het dorpje ligt. Alles gaat goed totdat er een kudde schapen begeleid door twee mannen een jongen van veertien dwars door hun posities loopt. Lutrells groep neemt de drie herders gevangen. Dat leidt tot problemen. Wat moeten ze doen met de herders? Ze zien drie mogelijkheden: de herders meenemen, de herders vrijlaten of ze doodmaken. Ze meenemen op hun missie gaat niet omdat ze daarvoor een man van hun groep moeten opofferen. Als ze de herders vrijlaten dan lopen ze het risico dat de herders de Taliban waarschuwen en komt hun missie in gevaar. De laatste optie, het doden van de herders, is ook al zoiets. Mag je onschuldige mensen doden? De stemmen staken tussen doden en vrijlaten en omdat Lutrell de hoogste in rang is geeft zijn stem de doorslag en worden de herders vrijgelaten. Dit leidt tot de dood van de drie collega’s van Lutrell en nog 16 andere Amerikanen die hen in een helikopter probeerden te redden. Hoeveel Taliban erbij omkwamen is niet bekend, in de film waren het er heel veel want ze vielen bij bosjes. Lutrell had achteraf spijt van zijn beslissing: had ik de drie maar gedood, dat had veel levens gespaard.

Met die redenering van Lutrell komen we bij de eerste stroming in het denken over rechtvaardigheid, het utilitarisme. De ‘uitvinder’ van deze manier van denken en deze stroming is Jeremy Bentham. Het utilitarisme stelt, om Sandel te citeren:”… dat de morele kwaliteit van een handeling uitsluitend afhangt van de gevolgen dat handelen. Juist handelen is datgene doen waar, alles bij elkaar genomen, de beste situatie uit voortkomt. [1]” De intentie waarmee je handelt doet er niet toe, het resultaat wel. Als door mijn handelen, bijvoorbeeld het stelen van een zak appels, het totale geluk toeneemt, dan is dat stelen rechtvaardig. De liberale rechtvaardigheidsdenker Rawls beschrijft utilitarisme in zijn boek Een theorie van rechtvaardigheid als volgt:”… het goede wordt onafhankelijk van het juiste gedefinieerd, en daarna wordt het juiste gedefinieerd als datgene wat het goede maximaliseert.[2] Kern van de utilitaristische benadering is dat een verdeling rechtvaardig is als die zorgt voor het grootste totale geluk. Het utilitarisme gaat ervan uit dat een mens streeft naar zoveel mogelijk genot en zo min mogelijk pijn. Geluk is datgene wat tot genot leidt en pijn vermijdt. Als we dit voor een samenleving willen bepalen dan moeten we het individuele geluk optellen. Lutrell telt achteraf de doden en concludeert dat de keuze om de herders te doden maar tot drie doden had geleid tegen de 19 Amerikanen en vele talibanstrijders nu. Al denk ik dat Lutrell die laatste niet meetelt. 

Het optellen van geluk lijkt makkelijk. Maar toch, hoe vergelijk je het geluk of de pijn van het ene met het andere. Met andere woorden, hoe meet je hoeveel geluk een kopje koffie brengt? En brengt een kopje koffie iedere keer evenveel geluk? Brengt een kopje koffie iedereen trouwens evenveel geluk? En dan hebben we het alleen nog maar over een kopje koffie. Hoe meet ik het geluk van dat kopje koffie met een kopje thee of met het kopen van een nieuwe blouse, met een knuffel van mijn zoon of dochter? Een kus van mijn vrouw? Met andere woorden wat is de gemeenschappelijke munteenheid van geluk en hoe bepalen we hoeveel geluk een activiteit brengt? Dat is een zeer lastige vraag.

Economen lossen dit op door alles een geldelijke waarde te geven. Het geluk van het kopje koffie is de prijs die je ervoor betaalt. Het totale ‘geluk’ van de samenleving is daarmee gelijk aan het bruto binnenlands product (bbp). Voor producten is dat eenvoudig: prijs maal hoeveelheid. Voor diensten wordt dit al wat lastiger. Bovendien gaat dit denken ervan uit dat geluk en het hebben van geld hetzelfde zijn en dat meer geld dus ook meer geluk betekent. Geluk wordt in deze benadering gelijk gesteld met zoveel mogelijk inkomen voor de totale samenleving. Groei van het bbp betekent dan ook een toename van het totale geluk en is daarmee nastrevenswaardig. Door geld en de groei van het bbp te gebruiken wordt een belangrijk probleem van het utilitarisme opgelost. Al is het de vraag of er werkelijk sprake is van een oplossing. Zeker omdat veel zaken die geluk brengen niet worden meegewogen en geteld. De knuffel van mijn dochter telt bijvoorbeeld niet.

Maar ook gelijksoortige activiteiten worden verschillend gewogen. Als ik mijn kinderen thuis opvoed, dan wordt dit niet in geld uitgedrukt en telt het niet mee bij het bbp. Breng ik ze naar een kinderopvang, die voor een deel dezelfde activiteit vervult, dan telt het wel mee. Zo ook de zorg voor mijn hulpbehoevende buurman, als ik dat gewoon als buurman doe dan heet het mantelzorg en heeft het geen economische waarde, doe ik het als medewerker van een zorginstelling, dan weer wel. Het cement van onze samenleving, de zorg voor elkaar en dat wat wij vrijwillig voor elkaar doen, telt niet mee.

Zouden al die vrijwilligers stoppen dan zou dat kunnen leiden tot een forse toename van het aantal ongelukkige mensen en zo tot een stijging van de zorgkosten als al dit werk door professionals gedaan gaat worden. Op die manier gaat het ineens wel meetellen. Rutger Claassen ziet deze tekortkoming in zijn boek Het huis van de vrijheid vanuit een geheel andere invalshoek als hij kijkt naar de verdeling tussen werk en vrije tijd. Hij komt daarbij tot de conclusie dat: “Veel van wat wij in onze vrije tijd doen (..) noodzakelijk (is), en dus eigenlijk arbeid. Met alle activiteiten die nodig zijn om ons huishouden draaiende te houden en onszelf de nodige verzorging te geven (eten, drinken, slapen) zijn we heel wat uren zoet. Die uren worden niet als ‘arbeid’ beschouwd in het kader van een officiële baan, maar dat is eigenlijk ten onrechte.[3] Zijn geld en het bbp-denken daarmee niet gemankeerde maatstaven voor het wegen van geluk en pech en dus voor het bepalen van rechtvaardigheid? Probleem voor het utilitarisme is dat er geen andere maatstaven zijn.

Dan maar terug naar geluk als maatstaf zoals in Bhutan? Ook dat kan problemen opleveren. Sandel geeft een voorbeeld waarmee Bentham speelde:” een plan ter verbetering van het ‘bestuur over de armen’. … Benthams uitgangspunt was dat de confrontatie met bedelaars op straat het geluk van voorbijgangers op twee manieren vermindert. Bij teerhartige zielen veroorzaakt de aanblik van een bedelaar de pijn van het medeleven, bij hardvochtigere mensen de pijn van walging. In beide gevallen vermindert de ontmoeting met bedelaars het welbevinden van het publiek op straat. Daarom stelde Bentham voor om bedelaars van de straat te verwijderen en ze in een werkhuis op te sluiten.[4] Het juiste is voor Bentham het totale geluk en als dat groter is als we de bedelaars in werkhuizen opsluiten alwaar ze met het werk dat ze verrichten hun kost en inwoning betalen dan is juist om ze in die werkhuizen op te sluiten. Ook al betekent dit een toename van het ongeluk van de bedelaars. De redenering van Bentham voelt toch ongemakkelijk.

Mensen die niets hebben gedaan opsluiten en verplicht tewerk stellen zien als juist, dat kan toch niet goed zijn? Dit bezwaar raakt de stroming die rechtvaardigheid verbindt aan de goede manier van leven. Daarmee komen we bij de tweede stroming in het denken over rechtvaardigheid. De stroming die rechtvaardigheid met het goede verbindt. Daar waar Bentham eerst het goede bepaalde en vervolgens alles wat het goede vergroot juist is, vallen voor deze denkers over rechtvaardigheid het goede en het juiste samen: het goede doen is het juiste.

Terug naar Lutrell. Zijn verhaal bevat twee momenten waarop er wordt geredeneerd vanuit het rechtvaardigheid als het goede doen. Als eerste als Lutrell het besluit neemt om de herders te laten lopen. Het voelde voor Lutrell niet goed om mensen te vermoorden die, tenminste voor zover Lutrell kon overzien, niets verkeerd hadden gedaan. Het goede en dus juiste om te doen was de herders te laten gaan. Immers hoe rechtvaardig je het doden van onschuldige mensen? Met ‘zij hadden ons kunnen verraden en dan …’ hoef je bij een rechter niet aan te komen. Dit is waarom het ook zo moeilijk is om iemand te veroordelen voor terrorisme als er nog niets is gebeurd. Het tweede moment komt aan het einde van de film. De zwaar gewonde Lutrell is op de vlucht voor de Taliban en wordt gevonden door een Afghaanse dorpeling. Die dorpeling neemt hem mee naar zijn dorp en verzorgt zijn wonden. De Taliban ontdekt dat en de leider stuurt een boodschapper naar het dorp met de boodschap: lever die Amerikaan uit of we komen hem, desnoods met geweld, halen. De Afghaan en zijn mede dorpelingen twijfelen geen moment. Zij hebben Lutrell als gast opgenomen in hun dorp en gastvrijheid betekent dat je je gast beschermt tegen gevaren. Daarop voegt de Taliban de daad bij het woord en bestormt het dorp met grof geweld. De dorpelingen verdedigen zich en worden uiteindelijk geholpen door Amerikaanse troepen. De Afghaan had hen geïnformeerd dat zij een gewonde collega verzorgden. Ook voor deze Afghaan en zijn dorp vallen het goede en het juiste samen.

Twee voorbeelden van rechtvaardigheid, broederschap, als dat doen wat goed is. Mooi denk je nu, dan weten we nu hoe je broederschap moet invullen: het goede doen. Maar is dat goede wel altijd het juiste om te doen? Zo makkelijk is het niet. Want wie bepaalt wat goed en daarmee ook wat fout is? Wat de ene persoon of groep goed vindt, kan voor een andere groep fout zijn. Het christendom, net als de meeste andere religies, is een stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede. Alleen zijn er veel heilige oorlogen door christenen gevoerd. Oorlogen waarbij het doden van andersgelovigen werd gesanctioneerd omdat God het wilde en God wil toch het goede? De Taliban waarmee Lutrellte maken kreeg, zouden hun acties zomaar kunnen rechtvaardigen met een beroep op de wil van God of in hun geval Allah. Het zijn echter niet alleen godsdiensten die menen een abonnement te hebben op het goede. Neem bijvoorbeeld het stalinisme, het nationaalsocialisme of het fascisme. Ook stromingen die rechtvaardigheid verbinden met het goede. Alles wat de heilstaat dichterbij bracht werd gezien als goed. Ook als dat betekende dat zes miljoen koelakken, joden of wie dan ook moesten worden uitgehongerd of vermoord. Trouwens alle ‘ismen’ hebben de neiging om te willen bepalen wat het goede is. Het nationalisme ziet alles wat het land vooruit helpt als goed. Een individualist vindt alles goed wat hem vooruit helpt.  

“Omdat het zich alleen bekommert om de som van alle genoegen, kan het de belangen van de individuele mens negeren.[5] Met deze korte zin (geeft Sandel een tweede punt van kritiek op de utilitaristische manier van denken. Het utilitarisme kijkt naar het totale geluk, niet naar hoe dat tot stand is gekomen. Alleen het totale geluk is van belang en als we het geluk van het totaal maximeren door 100 mensen in een donkere kelder op te sluiten, dan is dat een gerechtvaardigde manier van handelen als hun pijn minder is dan het genot van de rest. Een cru voorbeeld van deze manier van redeneren: als we kijken naar hoe de nationaalsocialisten onze joodse medemensen behandelden, dan is dat volgens het utilitarisme gerechtvaardigd als het geluk dat mensen hieraan beleven maar groter is dan de pijn van onze joodse medemens. Maar ook in veel minder crue vorm, als het grootste inkomen mogelijk is op een manier dat één persoon al het inkomen verwerft en de rest van de bevolking niets heeft, dan is dat volgens de utilitarist rechtvaardig. Of in Lutrells betoog achteraf: drie doden is minder dan … . Ook de stroming die rechtvaardigheid verbindt met het goede loopt grote kans op het buiten beeld raken van de individuele mens. 

Deze kritiek, die aandacht vraagt voor het individu, wordt geleverd door de stroming die rechtmatigheid verbindt aan vrijheid. Denkers die rechtvaardigheid aan vrijheid koppelen, vullen het goede en het juiste op een andere manier in. Zij concentreren zich op het juiste en bemoeien zich niet met het goede, dat laten zij liever over aan het individu. Het juiste is voor deze denkers de vrijheid van het individu, die moet zo groot mogelijk zijn. Daarover zijn ze het eens, waar ze het niet over eens zijn, is de manier waarop die vrijheid wordt verkregen en vooral de rol die de overheid daarin moet spelen. In deel 1 van deze serieheb ik Berlin al aangehaald en zijn twee opvattingen over vrijheid, de positieve en de negatieve. Deze twee opvattingen bepalen ook de manier waarop rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers de rol van de overheid zien in het vergroten van die vrijheid. Aanhangers van het negatieve vrijheidsbegrip zien dan geen andere rol voor de overheid dan het wegnemen van deze externe obstakels. De overheid is er voor de openbare orde en veiligheidsrol. De neoliberale en libertaire denkers behoren tot deze richting, zij zien de vrije markt waarop vrije individuen met elkaar tot overeenstemming komen als het middel om te komen tot een rechtvaardige verdeling. Verdeling op de markt is, volgens deze denkers, rechtvaardig juist vanwege de keuzevrijheid van het individu. 

Aan de andere kant van het spectrum van rechtvaardigheid-als-vrijheid-denkers bevinden zich de aanhangers van het positieve vrijheidsbegrip. Eigenlijk is de andere kant van het spectrum niet de juiste benaming. De aanhangers van het positieve vrijheidsdenken zijn niet gekant tegen de negatieve vrijheidsbenadering, zij willen meer en zien een belangrijke rol voor de overheid bij het realiseren van dat meer. Claassen omschrijft dit als volgt: “Ook zonder externe obstakels kunnen mensen nog steeds onvrij zijn. Echte vrijheid veronderstelt dat wij, om Berlins uitdrukking te gebruiken, ‘onze eigen meesters zijn’. … wij hebben zelf de controle en bepalen zelf hoe wij willen handelen.[6] De overheid  heeft de taak om ervoor te zorgen dat wij die vrijheid kunnen pakken. De overheid moet voor goed onderwijs zorgen, ervoor zorgen dat hindernissen voor mensen met beperkingen worden weggenomen, dat armoede wordt weggenomen. De mensen moeten innerlijk vrij, of autonoom worden zodat ze op de markt keuzes kunnen maken in hun eigen belang vanuit een positie van kracht en niet van zwakte. Aan zowel de invulling van rechtvaardigheid door het te koppelen aan negatieve als aan positieve vrijheid had Lutrell niets gehad.

De Amerikaanse filosoof John Rawls heeft de theoretische onderbouwing voor deze stroming geleverd met zijn belangrijke werk Een theorie van rechtvaardigheid. Rawls denken is gebaseerd op de theorie van het sociale contract, de afspraken tussen de mensen van een samenleving over hoe met elkaar om te gaan en hoe de samenleving te besturen. Centraal in dit denken stond de absolute vrije mens die vrijheden inleverde in ruil voor vrede en veiligheid. Dit inleveren van vrijheid gebeurde op vrijwillige basis. Rawls was de eerste denker die inzichtelijk probeerde te maken hoe dat in zijn werk zou moeten gaan en wat dan een redelijke en vooral rechtvaardige uitkomst van die ‘contractonderhandelingen’ zou zijn. Rechtvaardig voor mensen in alle mogelijke posities in de samenleving maar ook tussen de opvolgende generaties. De ‘contractpartijen’ bij die onderhandeling, waren volgens Rawls onwetend van hun rol en positie in de samenleving en in de tijd en waren ook niet op de hoogte van hun eventuele geloofsovertuiging of voorkeuren. Zij handelden vanachter ‘de sluier van onwetendheid’ zoals Rawls hem noemde. Rawls ging uit van rationele personen en rationeel handelen waarbij twee beginselen of uitgangspunten van rechtvaardigheid door alle partijen waren aanvaard: “1. Elke persoon dient gelijk recht te hebben op het meest uitgebreide totale systeem van gelijke fundamentele vrijheden, dat verenigbaar is met een vergelijkbaar systeem van vrijheid voor allen. 2. Sociale en economische ongelijkheden dienen zo te worden geordend dat ze: (a) het meest ten goede komen aan de minst bevoordeelden, in overeenstemming met het rechtvaardige spaarbeginsel, en (b) verbonden zijn aan ambten en posities die voor allen toegankelijk zijn onder voorwaarden van billijke gelijke kansen.[7]

Door deze beginselen bij alle keuzemogelijkheden om een samenleving in te richten rationeel toe te passen, wordt volgens Rawls een rechtvaardige keuze gemaakt en ontstaat een rechtvaardige samenleving. Critici verwijten Rawls dat een rechtvaardig ingerichte samenleving niet automatisch leidt tot rechtvaardigheid. De belangrijkste critici de econoom Amartya Sen, onder andere in zijn boek The Idea of Justice, en de filosofe Martha Nussbaum, onder andere in haar boek Mogelijkheden scheppen pleiten voor meer, namelijk voor een minimum niveau aan mogelijkheden. Zij noemen hun denken de ‘capability approach’. In het Nederlands de vermogensbenadering. Zij gaan ervan uit dat een mens om volwaardig te kunnen functioneren over bepaalde minimale set aan vermogens moet beschikken.

 Voor Nussbaum, Sen en hun volgers moet de overheid een bepaald minimaal niveau garanderen op al deze vermogens. Een prettige samenleving voor iedereen is een samenleving met een goed evenwicht tussen positieve en negatieve vrijheid. Een samenleving met maximale negatieve gelijkwaardigheid, gelijke rechten voor iedereen. En een samenleving waarin de positieve gelijkwaardigheid, de gelijkwaardigheid om iets te doen, zo is ingevuld dat iedereen in voldoende mate kan meedoen. Broederschap, rechtvaardigheid, vervult een belangrijke rol bij het zoeken naar dat evenwicht. Hierbij maakt het nogal wat uit welke visie op rechtvaardigheid hierbij leidend is. 

De manier van denken over rechtvaardigheid en dus broederschap die je hanteert, betekent nogal wat voor de uitkomsten van je beleid. Laat je je leiden door Bentham en zijn utilitarisme bij de keuze voor het asiel- en migratiebeleid of de invulling van bestaanszekerheid, dan levert dat heel andere ideeën op dan een keuze voor Rawls. Als je je op Rawls baseert dan weet je dat je je plek op de wereld niet zelf hebt uitgekozen, dat maatregelen die je neemt vooral ten goede moeten komen aan de minst bevoordeelden. Je laten leiden door jouw beeld van het goede, bijvoorbeeld je geloof, levert weer een heel andere invulling dan dat je krijgt als je Nussbaum en Sen centraal stelt.

Als we naar de Nederlandse politieke constellatie kijken dan kun je met argumenten onderbouwen dat het binnenland een Rawlsiaans raamwerk is. Een raamwerk waarbinnen de progressieve partijen, de een meer dan de ander, zich laten leiden door Nussbaum en Sen en dus pleiten voor een overheid die vermogens van mensen versterkt. De conservatieve partijen lijken het op Rawls gebaseerde raamwerk voldoende te vinden en enkele van hen baseren zich op hun idee van het goede. Een idee dat bestaat uit het christendom en dat door enkele van hen ( de PVV en het FvD) een merkwaardig mengsels brouwen van christelijke, joodse en humanistische ingrediënten. Betrekken we het buitenland en dan vooral het niet-westerse deel erbij, dan zien we dat conservatieve partijen zich vooral op Bentham baseren. Dit wordt duidelijk in hun denken en praten over asiel- en migratie. Neem het verschil in de omgang tussen een asielzoeker en een ICT-kennismigrant, dan zie je Benthams utilitarisme terug. De laatste is welkom omdat van deze een grote economische bijdrage wordt verwacht. Je ziet het ook in taalgebruik en redeneringen waarbij de nadruk wordt gelegd op wat een migrant en/of asielzoeker ‘ons’ kost.

Daarmee heb ik het derde thema behandeld. Ik hoop dat de behandeling van de drie thema’s jullie helpt bij het bepalen van jullie stemkeuze.


[1] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 75

[2] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 70

[3] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 183

[4] Michael J. Sandel, Rechtvaardigheid, pagina 45

[5] Idem, pagina, 47

[6] Rutger Claassen, Het huis van de vrijheid, pagina 25-26

[7] [7] John Rawls, Een theorie van rechtvaardigheid, pagina 321

Uitgelicht

Verkiezingen: wat inzichten deel 2

‘Zijn ‘asiel en bestaanszekerheid’ twee totaal verschillende onderwerpen of toch niet. Met die vraag begon mijn vorige Prikker. “Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap,” zo stelde ik waarna ik naar beiden keek met ‘vrijheid’ als uitgangspunt. Ik sloot af met de woorden: “Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.” Die volgende keer is nu aangebroken.

Op 4 juli 1776 namen dertien Staten in Amerika een verklaring aan waarmee zij zich onafhankelijk verklaarden van het Britse rijk. “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness,” aldus de tweede alinea van de verklaring. In de eerste alinea verbraken de staten hun banden met het Britse rijk. God heeft alle mensen gelijk geschapen. De eerste keer in de geschiedenis dat alle mensen gelijk worden verklaard. Dertien jaar later, in Frankrijk, zette een tweede land een soortgelijke stap. Op 26 augustus 1789, iets meer dan een maand na de bestorming van de Bastille, nam Franse Assemblée Nationale de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen aan. Het eerste artikel luidde: “Mensen worden geboren en blijven vrij en gelijk in rechten. Sociaal onderscheid kan alleen gebaseerd zijn op het algemeen belang.” In goed Nederlands: ‘De mensen worden vrij en met gelijke rechten geboren en blijven dit. Maatschappelijke verschillen kunnen slechts op het algemeen welzijn gebaseerd worden.’ Waaruit die vrijheid bestaat maakt het vierde artikel duidelijk: “Vrijheid bestaat uit de mogelijkheid om alles te doen wat anderen niet schaadt: de uitoefening van de natuurlijke rechten van ieder mens kent dus geen andere grenzen dan die welke het genot van dezelfde rechten door de andere leden van de samenleving garanderen. Deze grenzen kunnen alleen door de wet worden bepaald.” Hier kunnen we het schadebeginsel van Mill herkennen uit de vorige Prikker.

Zo ‘self-evident’ als de opstellers van de Declaration of Independence  vonden, was in die tijd de gelijk(waardig)heid van alle mensen niet. Waarschijnlijk ook niet voor de opstellers. Zij zullen ermee hebben bedoeld dat alle mannen gelijk waren, vrouwen waren immers ondergeschikt aan de man. Zo waren alle ondertekenaars van de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring man. Trouwens ook niet alle mannen. Je had natuurlijk ook de zwarte slaven, die waren toch wel iets minder ‘gelijk’. Het grootste deel van Europa leefde nog in feodale tijden. Dit hield in dat een groot deel van de mensen als horige of lijfeigene een stukje gepacht land bewerkte voor het eigen levensonderhoud. Daarnaast verrichten ze de ‘gratis’ herendienst. Dit hield in dat ze gratis en voor niets ook nog het land van de landheer moesten bewerken. Dat stukje gepacht land mochten ze trouwens niet verlaten en voor bijna alles moest toestemming worden gevraagd aan de landheer. Een soort van slavernij. In Frankrijk werd die met  la Déclaration in 1789 afgeschaft, ten minste in theorie. In grote delen van Europa pas in de tweede helft van de negentiende eeuw ongeveer gelijktijdig met de afschaffing van slavernij.

Met het verklaren en het ‘self-evident’ noemen, is gelijkwaardigheid nog geen feit. In haar recente boek Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon beschrijft Beatrice de Graaf hoe de ‘Powers that Be’, die Napoleon hadden verslagen en daarmee een einde hadden gemaakt aan het revolutionair experiment in Frankrijk, over gelijkheid en gelijkwaardigheid dachten. Die leken alles wat niet in hun straatje paste op één hoop te gooien: “bonapartisten, Jokobijnen en régicides (parlementleden die voor de onthoofding van Lodewijk XVI hadden gestemd) … soms met de gematigde liberalen er nog bij. Het waren, volgens Metternich immers allemaal radicalen – erfgenamen van de Franse revolutie, de aanhangers van de terreur die in de tekst van Thomas Pain, The Rights of man, hun grondwet zagen.[1]” Pain verdedigde in zijn boek de idealen van de Franse revolutie en dus van de Déclaration. De Oostenrijker Metternich stond hierin niet alleen, zijn ‘baas’ keizer Frans I en ook de Russische Tsaar Alexander I, dachten er precies hetzelfde over en drukten ieder streven naar gelijkheid, en in het verlengde ervan democratie, de kop in. 

Als we ons richten op de Nederlandse situatie dan heeft die gelijkwaardigheid nog lang op zich laten wachten. Pas in 1917 mochten voor het eerst alle mannelijke inwoners van 25 jaar en ouder stemmen en twee jaar later mochten ook vrouwen stemmen. Tot 1956 waren vrouwen nog volledig afhankelijk van mannen. Op 14 juni in dat jaar kwam er een einde aan de wet die vrouwen handelingsonbekwaam verklaarde. Ook was het regel dat je als vrouw werd ontslagen op het moment dat je trouwde. Hiermee kwam nog steeds geen einde aan de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen. De strijd om economische gelijkwaardigheid. De ondervertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke topfuncties bij overheid en bedrijfsleven duurt nog steeds voort. Het ‘glazenplafond’ haalt nog geregeld de kranten. 

Andere signalen dat volledige gelijkwaardigheid nog niet is bereikt, zijn de aanhoudende discussies over ‘institutionele discriminatie’ en whiteprivilege’. Of er hier werkelijk sprake is van bewuste discriminatie en achterstelling is een vraag die ik hier buiten beschouwing laat. Dat mensen zich achtergesteld voelen is in ieder geval wel een signaal dat niet iedereen zich even gelijkwaardig voelt en gelijke kansen heeft. Op dit punt is er nog een wereld te winnen.

Vrijheid kent een positieve en een negatieve variant. Gelijkwaardigheid kent iets soortgelijks. Tot nu toe heb ik het alleen nog maar gehad over politieke gelijkwaardigheid, laat ik dit negatieve gelijkwaardigheid noemen analoog aan negatieve vrijheid die in mijn vorige prikker een rol speelde. Dan is naast deze negatieve gelijkwaardigheid, het voor de wet gelijk zijn, ook zoiets als positieve gelijkwaardigheid, de economische mogelijkheid om op een redelijk gelijkwaardig niveau te kunnen leven.

In Nederland groeide de aandacht voor ongelijkheid met het boek Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty. In zijn boek beschrijft Piketty een toenemende ongelijkheid in vermogen. Piketty betoogt, en toont dit aan met cijfers, dat vermogens in toenemende mate ongelijk zijn verdeeld. De top 10% bezit een steeds groter aandeel in het totale vermogen en binnen die 10% bezit de bovenste 10% (dus 1% van de totale bevolking) een steeds groter deel van het vermogen. Vermogen groeit, zo betoogt Piketty, sneller dan de economie en het inkomen. Daar waar tot begin twintigste eeuw het totale kapitaal in de grote Europese landen zes tot zeven keer zo groot was als het jaarinkomen van het betreffende land, daalde dat naar twee tot drie keer het nationaal inkomen. Nu komt het weer in de buurt van verhouding van voor de wereldoorlogen. Zie hiervoor de hoofdstukken drie en vier van Capital in the Twenty-First Century.    

De gevolgen hiervan beschrijft de Amerikaanse econoom Joseph Stiglitz in zijn boek The Price of Inequality. Stiglitz spreekt over de 1% van de Amerikaanse samenleving die in feite bepaalt wat er gebeurt. Die 1% meest vermogenden hebben de mogelijkheid en gebruiken die ook om de zaken in hun voordeel te beïnvloeden. Dit doen zij door invloed te ‘kopen’ bij politici onder andere door hen aanlokkelijke carrièreperspectieven te bieden. Bovendien zijn zij de financiers van de media, de belangrijke universiteiten en denktanks en ook via dit kanaal beïnvloeden zij de beeldvorming en de samenleving in een voor hun belangen gunstige richting. Als laatste kunnen zij met hun kapitaal ook hun ‘recht’ kopen, ook als zij niet in hun recht staan. Met diepe zakken kun je iemand die er niet over beschikt immers ‘failliet’ procederen. Stiglitz spreekt over ‘one dollar, one vote’.

In Nederland ziet het er nog anders uit dan in de door Stiglitz beschreven VS. Dat biedt echter geen garantie dat het zo blijft. Gelukkig kennen wij een sterkere publieke omroep dan in de Verenigde Staten, maar voor die publieke omroep zijn de kijkcijfers steeds belangrijker waardoor programma’s die tot denken aanzetten (anders dan een quiz) steeds meer op een onmogelijk tijdstip worden uitgezonden. Bovendien wordt er steeds luider geageerd tegen het publieke stelsel. Donaties aan partijen zijn gelukkig aan regels gebonden. Maar, via de andere route (die in de verenigde Staten ook bekend is) kopen bedrijven invloed, Dat is de route van het inhuren en indienstneming van oud-politici. Denk hierbij aan de oud-premiers Kok (ING) en Balkenende (partner bij EY), oud-ministers van financiën Zalm (DSB en later ABN-AMRO), Ruding (Citi-group) en De Jager (KPN) en Weijers (Akzo Nobel om maar enkele voorbeelden te noemen. Het niet verwerkelijkte voornemen tot afschaffing van de dividendbelasting is het voorbeeld van de grote invloed van het ‘kopen van invloed’. Gelukkig is het onderwijs nog steeds publiek gefinancierd en nog redelijk toegankelijk voor iedereen. En gelukkig wordt het onderwijs hier nog vooral door de overheid bekostigd. Al wordt het voor studenten zonder ouders die bijbetalen, steeds duurder om te studeren. Studeren kan, maar leidt dan tot een forse studieschuld die hen weer hindert in het vervolg van hun carrière. Ook zijn er signalen die in de richting van ‘elite onderwijs’. Zie de opkomst van University Colleges waarvoor het collegegeld fors hoger is dan voor een reguliere universitaire studie. 

Als, en de signalen wijzen in die richting, ‘one dollar’, werkelijk ‘one vote’ aan het worden is, dan benaderen we het punt dat we de maximale negatieve gelijkwaardigheid hebben bereikt terwijl de positieve gelijkwaardigheid, de mogelijkheid om ook werkelijk een gelijkwaardige invloed op de samenleving te hebben, juist steeds kleiner wordt.

Bij vrijheid is het de kunst, zoals ik in mijn vorige Prikker betoogde, om een evenwicht te vinden tussen de negatieve en positieve variant. Voor gelijkwaardigheid ligt dat anders. De negatieve gelijkwaardigheid moet maximaal zijn. Voor de wet is en moet iedereen immers gelijk zijn. Voor de tweede variant van gelijkwaardigheid, die ik de positieve gelijkwaardigheid noem, ligt dat anders. Ieder mens heeft immers andere capaciteiten en ook een andere motivatie. Die mogen worden beloond en dat zorgt ervoor dat op dit gebied niet iedereen even gelijkwaardig is. Volledige gelijkwaardigheid op dit gebied is een utopie die in het voormalige Oostblok werd nagestreefd. Dat leidt niet tot de meest prettige samenleving en nodigde niet uit om er voor jezelf en de samenleving het beste van te maken. Het andere uiterste, extreme verschillen in positieve gelijkwaardigheid, leidt ook niet tot de meest prettige samenleving. De meest prettige samenleving ligt ergens in het midden.

            Dat ‘bestaanszekerheid’ een verkiezingsthema is, laat zien dat de Nederlandse samenleving niet in dat midden zit maar dat er sprake is van groeiende en te grote positieve ongelijkheid. In zijn boek   Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century onderzoekt Walter Scheidel ongelijkheid door de eeuwen heen: wat maakt dat ongelijkheid groeit maar ook hoe wordt het weer recht getrokken. Hij laat zien dat ongelijkheid groeit door een samenspel van politieke en economische macht. Een machthebber die zijn vriendjes bedeelt met land en privileges en die vriendjes doen er vervolgens alles aan om dit aan hun kinderen door te geven. Belangrijk privilege was in vroeger tijden het niet hoeven te betalen van belastingen. Een tweede belangrijke privilege was het recht om namens de vorst belasting te heffen bij de mensen die op je land woonden. Een deel ervan ging naar de vorst de rest blijft bij het ‘vriendje’. Scheidel: “Het domesticeren van voedselbronnen domesticeerde ook mensen. De vorming van staten als een zeer competitieve vorm van organisatie vestigde steile hiërarchieën van macht en dwang die de toegang tot inkomen en rijkdom scheef trok. Politieke ongelijkheid versterkte en versterkte economische ongelijkheid. Gedurende het grootste deel van de agrarische periode verrijkte de staat enkelen ten koste van velen: winsten uit lonen en voordelen voor openbare diensten vielen vaak in het niet bij winsten uit corruptie, afpersing en plundering.[2]Een ‘vriendje’ dat er alles aan deed om het deel voor de vorst zo klein mogelijk te laten zijn. Zo werd de macht van de vorst langzaam uitgehold ten faveure van de nazaten van de ‘vriendjes’. Die vroegere 1% in de voormoderne tijd, hadden:  “hun zeer grote fortuinen meestal meer te danken (…) aan politieke macht dan aan economische dapperheid.[3]In de moderne tijd in liberaal democratische samenlevingen lijkt het omgekeerde het geval en wordt economische macht omgezet in politieke macht: de ‘one dollar, one vote’ van Stiglitz. Die politieke macht wordt vervolgens weer gebruikt voor economisch gewin en dat gebeurt, net als vroeger, door belastingvrijstellingen en -ontwijkingen en bijvoorbeeld door hun klanten, de moderne ‘onderdanen’, tot digitale slaven te maken.

Voor wat betreft het ‘rechttrekken’ van die ongelijkheid heeft Scheidel een sombere boodschap. De geschiedenis laat zien dat dit gebeurt door, zoals hij de noemt, de vier ruiters van de Apocalyps: “Vier verschillende soorten gewelddadige breuken hebben ongelijkheid uitgevlakt: massale mobilisatie oorlogen, trans formatieve revoluties, het falen van de staat en dodelijke pandemieën. Ik noem deze de vier ruiters van nivellering.[4]  Soms kwam een ‘ruiter’ alleen, soms werkten ze samen. Het had anders gekund: “In principe zouden instituties de opkomende ongelijkheden hebben kunnen afvlakken door interventies die waren ontworpen om de verdeling van materiële middelen en de vrucht van arbeid weer in evenwicht te brengen, zoals sommige premoderne samenlevingen naar verluidt hadden gedaan. In de praktijk had sociale evolutie echter vaak het tegenovergestelde effect.[5]Om uit de ervaringen uit verleden als ‘rendement voor de toekomst’ te concluderen dat afvlakking via instituties zinloos is, gaat mij veel te ver. Mij lijkt het ‘rendement’ juist gelegen in het gegeven dat die 1% zich realiseert dat afvlakking via institutie kan voorkomen dat ze het slachtoffer worden van Scheidels ruiters.

Nadenken over bestaanszekerheid betekent nadenken over gelijkheid. Het lijkt mij goed om de geschiedenisles van Scheidel in het achterhoofd te houden bij het thema ‘bestaanszekerheid’ en hoe die te realiseren. Trouwens niet alleen met betrekking tot bestaanszekerheid, ook bij het nadenken over asiel en migratie. Het ontbreken van negatieve gelijkwaardigheid in het land waar ze wonen is waarschijnlijk een van de redenen waarom mensen huis en haard verlaten. Ook de zeer scheve verdeling van de positieve gelijkwaardigheid tussen landen is een van de drijfveren achter migratie.


[1] Beatrice de Graaf, Tegen Terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon, pagina 225

[2] Walter Scheidel, The Great Leveler. Violence and the History of Inequality from the Stone Age to the Twenty-first Century, pagina 5. Eigen vertaling

[3], Idem pagina 84. Eigen vertaling

[4] Idem, pagina 6. Eigen vertaling

[5] Idem, pagina 5. Eigen vertaling

Uitgelicht

Verkiezingen: wat inzichten

Op woensdag 22 november 2023 mag Nederland weer naar de stembus. Dit omdat toenmalig VVD-leider en premier Mark Rutte de stekker uit zijn kabinet trok omdat hij geen voor hem bevredigende asieldeal binnen het kabinet kon bereiken. De afgelopen week presenteerden verschillende partijen hun verkiezingsprogramma’s. Anderen zullen snel volgen en dan barst de campagne in volle hevigheid los Rutte’s partij en zijn opvolger Dilan Yeşilgöz-Zegerius hopen dat ‘asiel’ het thema wordt. Weer andere gaan voor ‘bestaanszekerheid’. Twee totaal verschillende onderwerpen. Of toch niet?

Toch niet want als je het op de keper beschouwd, dan draait het bij beide onderwerpen, net zoals bij het gros van de punten in al die gepresenteerde verkiezingsprogramma’s, om drie begrippen. Het draait om vrijheid, gelijkheid en broederschap. Om Liberté, egalité, fraternité de lijfspreuk van Frankrijk en trouwens ook van Haïti, De spreuk is gemunt tijdens de Franse revolutie. Naar het schijnt was Maximilian Robespierre de eerste die deze woorden uitsprak. Een bijzondere persoon deze Robespierre. “Robespierre is een van de meest bediscussieerde en minst begrepen mannen van de moderne tijd. Mensen die gewend zijn aan stabiele omstandigheden doen hem huiverend af als een bloeddorstige fanaticus, dictator en demagoog. Anderen beschouwen hem als een idealist, een visionair en een vurige patriot wiens doelen en idealen op zijn minst openlijk democratisch waren. Allen zijn het eens over zijn persoonlijke eerlijkheid en integriteit en zijn revolutionaire ijver.[1]” Robespierre was een belangrijke architect achter de periode in de revolutie die de Terreur wordt genoemd. Doel van die Terreur was: “om anarchie, burgertwisten en contrarevolutie in eigen land de kop in te drukken en de oorlog te winnen door een grote nationale mobilisatie van het volk en de middelen van het land.[2] Dit allemaal om het land klaar te maken voor de democratie van het gewone volk.

De terreur bestond eruit om tegenstanders van de revolutie op te sporen en te elimineren. In die periode maakte de guillotine overuren. Een programma waaraan Lenin een voorbeeld nam na de Oktoberrevolutie in Rusland en waarmee hij op zijn manier invulling gaf aan het begrip ‘dictatuur van het proletariaat’ van Marx en Engels maar dat zij niet verder uitwerkten. Stalin deed het daarna nog eens ‘dunnetjes’ over met zijn ‘grote zuiveringen’. Een periode van dictatuur en terreur als tussenstap. Alleen, en dat lijkt eigen aan dergelijke tussenstappen, werd niet duidelijk geformuleerd wanneer die tussenstap succesvol zou zijn en kon worden beëindigd. Dus wanneer het land gereed was voor de democratie van het gewone volk. Een periode van onzekerheid want je kon zomaar worden beschuldigd van het zijn van ‘tegenstander van de revolutie’ en dus in aanmerking komen voor amputatie van je hoofd.  Zo at deze revolutie, net als de Russische, ook haar kinderen op. Robespierre werd uiteindelijk ook opgegeten nadat de periode van de Terreur aan haar einde kwam.

De drie woorden werden pas veel later de Franse lijfspreuk. De gewelddadige oorsprong van de spreuk en de afkeer van alles wat ‘revolutionair’ was na de nederlaag van Napoleon I, zal er zeker aan hebben bijgedragen dat de spreuk meer dan dertig jaar in een verdomhoekje zat. Pas twee revoluties later, tijdens de revolutie van 1848, werd het de Franse nationale spreuk. Het was er de overwinnaars van Napoleon alles aan gelegen om de ruim 25 jaar revolutionair Frankrijk te vergeten en liefst uit de geschiedenis te verwijderen. De revoluties van 1830 en 1848 zijn er een bewijs van dat die poging mislukte.

Tot zover. Nu naar het eerste van de drie begrippen: vrijheid. De filosoof Isaiah Berlin weidde zijn inaugurale rede aan een uiteenzetting van het begrip vrijheid. Hij onderscheidt, om de titel van de rede aan te halen  Twee opvattingen over vrijheid.  Twee betekenissen van vrijheid waarbij het: “niet (gaat) om twee interpretaties van één begrip, maar om sterk afwijkende, onverenigbare houdingen ten opzichte van de doeleinden van het leven.[3]  Een ‘negatieve’ en een ‘positieve’ opvatting.

Negatieve vrijheid wordt door Berlin omschreven als: “Gewoonlijk wordt gezegd dat ik vrij ben in die mate waarin geen mens of instantie van mensen zich met mijn handelen bemoeit,[4]” de afwezigheid van dwang. Positieve vrijheid, die: “spruit voort uit de wens van het individu om meester over zichzelf te zijn,[5] een welbewust besluit tot handelen.

Wie een samenleving wil die is gebaseerd op volledige negatieve vrijheid, moet zich realiseren dat die negatieve vrijheid dan ook voor anderen geldt. Die genieten dan dezelfde vrijheid om te kunnen doen wat ze willen en daar kun jij wel eens last van hebben. Berlin spreekt over het ‘domein waarbinnen’ en daar kunnen we uit concluderen dat Berlin ook wel inzag dat dit niet de complete samenleving zou kunnen zijn. Hij zal zijn klassiekers ook wel hebben gekend, in dit geval John Stuart Mill en zijn boek Over vrijheid. Een klassiek werk over vrijheid en de beperkingen ervan. Mill over die beperking: “Zodra een deel van iemands handelen nadelig is voor de belangen van anderen, valt het onder de jurisdictie van de maatschappij, en wordt het een punt van discussie of het algemeen belang al dan niet gediend zal zijn als men ingrijpt.[6] ‘Jurisdictie van de maatschappij’ is een mooie manier om te zeggen dat een overheid mag ingrijpen. Cruciaal zijn de woorden ‘nadelig voor anderen’. Als iets nadelig is voor anderen dan kan de overheid haar machtsmiddelen gebruiken om in te grijpen en de anderen te beschermen tegen het individu. Dat beschermen hoeft niet te betekenen dat iets wordt verboden. Sterker nog, dat is niet nodig als er maar voldoende maatregelen worden genomen om het nadelige effect voor de ander weg te nemen.

Laten we eens naar wat voorbeelden kijken.  Roken in de publieke ruimte. Behoort dit tot het domein waarbinnen iedereen zijn gang kan gaan? Dat je mag roken staat voor mij buiten kijf net zoals ook andere genotsmiddelen zoals alcohol en drugs gebruikt zouden mogen worden. Zo’n keuze is een voorbeeld van positieve vrijheid. Betekent dit dan automatisch dat je overal mag roken? Daarvoor moeten we naar Mills schadebeginsel. De schade die een persoon door te roken aan zichzelf toebrengt is geen reden voor overheidsingrijpen. Maar, roken verschilt hierbij van alcohol en bijvoorbeeld een pilletje xtc, omdat de rook door anderen kan worden ingeademd en die rook kan hun gezondheid schade toebrengen. Die schade is aantoonbaar en berekenbaar in een verhoogde kans op kanker en minder lang leven. Die verhoogde kans op kanker leidt tot hogere uitgaven voor gezondheidszorg. Roken kan anderen dus schade toebrengen. Dit kan overheidsingrijpen rechtvaardigen en dus de negatieve vrijheid van de roker beperken. Om die hogere gezondheidskosten te betalen kan de prijs van het genotsmiddel kunstmatig worden verhoogd door het extra te belasten. Dat doet onze overheid ook bij tabak en alcohol. Het kortere leven bij meeroken wordt hier niet door voorkomen. Daaraan draagt een verbod op roken in publieke ruimtes wel bij. Dit voorkomt immers dat iemand ongewild meerookt. Een beperking van vrijheid van de roker die je kunt verdedigen.

Een tweede voorbeeld: maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarvoor kun je een soortgelijke redenering hanteren. Uitstoot van bijvoorbeeld koolstofdioxide kan schadelijk zijn voor land, levensstijl, lijf en leden van anderen. Het beperken van de ‘negatieve vrijheid’ om op dit gebied te doen en laten wat iemand wil, kan daarom verdedigen dat er maatregelen worden genomen om de schade van anderen te voorkomen of te compenseren. Het beprijzen van de uitstoot van koolstofdioxide en de opbrengsten ervan gebruiken om die nadelen voor anderen te compenseren is goed verdedigbaar voor een aanhanger van negatieve vrijheid. Zelfs de meest vergaande beperking van de negatieve vrijheid om op dit gebied te doen en laten  wat je wilt, het verbieden van alle behalve de natuurlijke uitstoot, behoort tot de mogelijkheden. Het verbieden van natuurlijke uitstoot kan niet omdat hiermee alle dierlijk leven en dus ook dat van ons mensen, onmogelijk wordt.

Nu kun je denken, wat een theoretisch geneuzel op de vierkante centimeter. Dat geneuzel ligt in de Verenigde Staten ten grondslag aan alle discussies over een verplichte ziektekostenverzekering in het algemeen en Obamacare in het bijzonder. Amerika kent een grote groep mensen die niets van de overheid moeten hebben. Mensen die liefst geen overheid en dus maximale negatieve vrijheid zouden hebben. Deze mensen zijn niet tegen een ziektekostenverzekering, maar wel tegen het verplichtende karakter ervan. Dat is voor hen een te grote aanslag op hun vrijheid. Zij willen zelf bepalen of en zo ja welke ziektekostenverzekering zij nemen. Nu kennen de VS ook een grote groep mensen die zich graag willen verzekeren tegen ziekte maar die de premie niet kan betalen of die iets markeert waardoor geen verzekeraar ze als klant wil. Die groep zou zijn geholpen met een betaalbare verplichte ziektekostenverzekering. Die zou hun positieve vrijheid vergroten. Negatieve of positieve vrijheid, beiden kunnen grote invloed hebben op ons leven. Zo zijn veel overheidsmaatregelen die de negatieve vrijheid verkleinen gericht op het vergroten van de positieve vrijheid. Neem de AOW en de andere sociale wetgeving die bestaanszekerheid bieden. Die beperken de negatieve vrijheid omdat ze beslag leggen op een deel van iemands inkomen. De AOW was immers, net als de werkloosheidswetgeving, bedoeld om een onafhankelijk leven mogelijk te maken. Onafhankelijk van de goedertierenheid van anderen.

Bijzonder zijn maatregelen zoals het bij de PVV en de Fvd populaire boerkaverbod. Een boerka beperkt de drager in haar mogelijkheden. De kansen op de arbeidsmarkt en op aansluiting bij het grootste deel van de samenleving, zijn beperkt. De boerka beperkt hierin net zoals het niet kunnen lezen en schrijven iemand beperkt. Je kunt vanuit dit standpunt verdedigen dat een boerkaverbod de kans vergroot dat iemand werk vindt. Dus dat het haar positieve vrijheid op werk vergroot. Een vrijwillig boerkadraagster zal daar met recht en reden tegenin kunnen brengen dat haar positieve vrijheid, haar wens om ‘meester over zichzelf te zijn’wordt beperkt.  Maar wat als die boerka onder druk wordt gedragen? Dan is een verbod toch een oplossing? Als dat het geval is, is het dan niet vreemd dat het slachtoffer van de druk wordt gestraft en niet de dader? Bijzonder hierbij is dat vooral partijen die voor een zo groot mogelijke, vooral negatieve vrijheid zijn, de PVV en de FvD, voor een boerkaverbod zijn.

Ook bij het asielvraagstuk staat vrijheid centraal. In haar bemoeienis met positieve vrijheid kan een overheid ook doorschieten. Dan wordt het betuttelend en gaat het te veel ten koste van de negatieve vrijheid. Zo kan een fervent aanhanger van het oude Sovjetregime met recht en rede beweren dat het regime de vrijheid van mensen bevorderde terwijl het voor de mensen onder het regime kon voelen als een beknotting van hun vrijheid, maar ook een land met geen of minimale negatieve vrijheid is geen pretje. Maar tussen geen en maximale positieve en of negatieve vrijheid zitten hele werelden.  De prettigste samenlevingen in deze wereld hebben een evenwicht gevonden tussen binnen en tussen de twee vormen van vrijheid. Ontbreekt dat evenwicht dan kan dat een reden zijn om elders je geluk te beproeven. Daarmee zijn we bij migratie en asielvraagstuk. Geen asielzoekers opvangen betekent dat we mensen in negatieve onvrijheid vastzetten. Economische migratie moeilijker maken betekent dat we mensen de kans ontzeggen om  te ‘worden wat ze willen’.

Via die economische migratie komen we weer bij bestaanszekerheid. Dat ‘willen worden’ van deze migranten kan wel een belemmering zijn om ‘te worden wat je wilt’ voor de Nederlander. Dus de bestaanszekerheid beperken. Een strijd tussen ‘hun’ en ‘onze’ bestaanszekerheid? Dat is een manier om ernaar te kijken. In plaats van dit als een strijd te zien, kun je ook de nadruk leggen op waar beide zijden zich zorgen om maken: de bestaanszekerheid. Via eerlijke handel en dus eerlijke prijzen waar ‘hen’ in hun eigen land een redelijk zeker bestaan geeft, kunnen we ervoor zorgen dat het ‘hier’ geen strijd wordt. Daarmee zijn we bij economische beleid aanbeland en de keuzes die we daar kunnen en moeten maken.

Tot zover vrijheid. De volgende keer gelijkheid.


[1] Palmer en Colton, A History of the Modern World zesde editie, pagina 375-376, eigen vertaling.

[2] Idem, pagina 376, eigen vertaling 

[3] Isaiah Berlin, Twee opvattingen over vrijheid, kaft van de uitgave uit 2010 van de Boom reeks Kleine Klassieken

[4] Idem, pagina 12

[5] Idem, pagina 25

[6] John Stuart Mill, Over vrijheid, pagina127

Uitgelicht

IJzer smeden

In mijn vorige prikker behandelde ik de ideeën van  NSC-leider Pieter Omtzigt voor een districtenstelsel. Dit in het kader van de roep om bestuurlijke vernieuwing. Nu is Omtzigt niet de enige die een en ander wil veranderen. Volgens Vinzenz Ziesemer is, zo blijkt uit een artikel bij De Correspondent, het ijzer nu heet zodat er met smeden kan worden begonnen. Dit omdat: “een groot deel van de Kamer vertrekt.” Een uitgelezen kans omdat: “vertrekkende Kamerleden stemmen niet meer over zichzelf, maar over hun opvolgers. Dat neemt de schijn van zelfzuchtigheid al wat weg.”  Is het tijd om te smeden?

Bron: Flickr

Laten we de ideeën van Ziesemer eens nader bekijken. Als eerste: “De simpelste weg is: geef Kamerleden meer medewerkers, dan kunnen ze meer dossiers tegelijk behandelen.” Nadeel hiervan, dat geld: “kan worden ingezet om meer communicatiemedewerkers in dienst te nemen.” Dat kan worden voorkomen door het extra geld toe te wijzen aan het: “Bureau Wetgeving en de Dienst Analyse en Onderzoek, die Kamerleden inhoudelijk kunnen bijstaan.” Meer geld hiervoor op de begroting kan. Dan moet de huidige Kamer de begroting van de Staten Generaal, waartoe ook de Tweede Kamer behoort, wel voor de verkiezingen vaststellen. Dus dit kan. Dit ijzer kan worden gesmeed maar of het vervolgens ook zo wordt uitgevoerd dat is aan de Kamer die we in november kiezen.

Dan een tweede plan:“meer dan 40.000 mensen tekenden bijvoorbeeld een petitie om de kiesdrempel te verhogen,  zodat de Kamerfracties groter worden – als ze met meer mensen zijn, dan kunnen ze het werk beter verdelen.” Een kiesdrempel vergt een wijziging van de Kieswet. Dat lukt niet meer voor de komende verkiezingen want ook daarvoor zal een voorstel tot wijziging van die wet geschreven moeten worden. Zelfs als een meerderheid van de huidige Kamer het eens is dat er een drempel komt en hoe hoog die drempel moet zijn, dan nog is het onhaalbaar om de Kamer daar voor de verkiezingen over te laten stemmen. Zo’n voorstel moet eerst nog in de consultatieronde en daarna nog naar de Raad van State. Eensgezindheid voor een verhoging van de kiesdrempel is er niet. Want zoals Ziesemer schrijft kan dit idee: “niet iedereen bekoren, want zo’n kiesdrempel maakt onze democratie minder representatief.” En dan gaat het nog niet eens over de hoogte van die drempel. Ik vrees dat dit ijzer niet gesmeed kan worden door de huidige Tweede Kamer.

Deze week pleitten Volt-leider Laurens Dassen en ChristenUnie-leider Mirjam Bikker voor uitbreiding van de Tweede Kamer naar 250 leden. Een idee dat ook aan bod komt in Ziesemers artikel. Dat idee vergt een wijziging van de Grondwet. Daarvoor moet een voorstel worden opgesteld en dat moet dan door de Tweede en Eerste Kamer worden vastgesteld en dan na de verkiezingen nogmaals met twee derde meerderheid in beide Kamers worden aangenomen. Het lukt nooit een voorstel dat nog niet is opgesteld voor de verkiezingen door beide Kamers te loodsen. Ja, we moeten ons democratisch systeem evalueren en wellicht aanpassen. Dat nu ‘even in twee maanden’ doen, is geen goed idee zelfs al zou het kunnen.

Nu kan het ijzer alleen heet genoeg gemaakt worden voor dat extra geld. Kan omdat dit van de wil van de huidige Kamer afhangt. Alle andere veranderingen vragen meer tijd. Andere meer ingrijpende verandering vragen niet alleen qua procedure meer tijd. Want vragen dergelijke aanpassingen niet om een  maatschappelijk gesprek. Een gesprek over ons politiek bestuurlijk systeem. Samen nadenken maar niet binnen het huidige systeem, zoals we nu doen door het over te laten aan de koehandel van politieke partijen bij de formatie. Partijen en hun vertegenwoordigers die belangen hebben bij het huidige systeem. Nee, nadenken en werken buiten die kaders door bijvoorbeeld een grondwetgevende vergadering bijeen te roepen. Een vergadering die de opdracht krijgt om met ons allemaal in gesprek te gaan. Een ‘burgerberaad’ met 13.000.000 kiesgerechtigde burgers van dit land. “De democratie is natuurlijk een politiek stelsel. Maar ze omschrijft ook vormen van burgeractiviteit, die verder reiken dan alleen deelname aan verkiezingen: debat, het woord nemen, informatie, participatie, betrokkenheid. Ze is ten slotte een samenlevingsvorm die gebaseerd is op het project een wereld van gelijken op te bouwen.[1] Zo sprak Pierre Rosanvallon in zijn Spinozalezing van 2012. Nee dit lukt niet in twee maanden. En nee, ook dit ijzer kan nu niet meteen worden gesmeed. Ook dat vraagt een wettelijk kader dat door een nieuwe Kamer moet worden opgesteld. Wat nu wel kan, is zo’n gesprek agenderen door de partijen die deelnemen aan de verkiezingen te vragen of zij kunnen instemmen met zo’n gesprek. Dan kan de nieuwe Kamer bij een positief antwoord hier meteen mee aan de slag.


[1] Pierre Rosanvallon, Democratie en tegendemocratie, pagina 76

Uitgelicht

Nieuwe bestuurscultuur

Sinds deze week is Nederland weer een politieke partij rijker: Nieuw Sociaal Contract. De partij is opgericht door Pieter Omtzigt. Omtzigt zit al sinds 2003 in de Tweede Kamer. De laatste twee jaar op eigen titel daarvoor namens het CDA. Bij de presentatie van de partij gaf leider Omtzigt aan dat de partij zich gaat focussen op goed bestuur en bestaanszekerheid. Bij dat goed bestuur hoort ook zijn ideeën om de binding tussen kiezer en gekozene te versterken. Hij denkt aan een soort districtenstelsel. Want, zo lees ik: “als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’.” Een goed idee? Daar hoeven we niet over te hypothetiseren. Daarvoor kunnen we ‘over de grens’ kijken.  

Neem het Verenigd Koninkrijk. Dat kent al eeuwen een districtenstelsel. De kandidaat met de meeste stemmen in zo’n district, krijgt een plek in het Britse Lagerhuis. Als er maar twee partijen of beter nog twee kandidaten zijn, is dat altijd een kandidaat die meer dan 50% van de stemmen krijgt. Er zijn echter zelden slechts twee partijen. Doen er drie partijen mee dan is het niet zeker dat het gekozen Lagerhuislid ook de stem van een meerderheid van de kiesgerechtigden in zijn district krijgt. Met drie kandidaten voor een plek is in het meest extreme geval, een derde plus één stem voldoende om te worden verkozen. Aan de laatste verkiezingen namen naast de Tory’s en Labour ook liberaal democraten, de Brexit Party, de Groenen en in Schotland de SNP en in Wales Plaid Cymru en in Noord-Ierland deden de DUP en Sinn Féin mee. Die laatste wint zetels maar gaat niet naar het parlement. Het kan in een districtenstelsel dus gebeuren dat de meerderheid van de stemgerechtigde niet op het verkozen Lagerhuislid heeft gestemd.

Daar is wat aan te doen. Daarvoor moeten we naar Frankrijk. Ook daar kent men een districtenstelsel. Om daar te worden gekozen moet een meerderheid van de kiesgerechtigden in je kiesdistrict op jou als kandidaat hebben gestemd. Is er niemand die de meerderheid behaalt, dan nemen de twee kandidaten met de meeste stemmen het in een tweede ronde tegen elkaar op. Tenminste, als 25% van de stemgerechtigden heeft gestemd. Dit betekent dat iemand met 12,5% plus één van het aantal kiesgerechtigden in zijn district in de Franse Assemblée nationale kan komen.

Tot zover één kandidaat in één district. Nu naar het hele land. Ervaringen uit bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk leren dat je in het Lagerhuis een ruime meerderheid van de zetels kunt behalen terwijl maar een minderheid van de kiesgerechtigden op je partij heeft gestemd. Zo behaalden de Tory’s (de Conservatieve Partij) bij de laatste verkiezingen in 2019 een meerderheid van 80 zetels terwijl maar 43,6% van de Britten op de partij stemden. Als we de Britse verkiezingsuitslagen bekijken, dan zien we dat de laatste regering die op een meerderheid van de stemmers kon bogen, de regering Cameron-Clegg was, een coalitieregering van de Conservatieve partij en de Liberaal Democratische Party. Dat was dan tevens de enige naoorlogse Britse regering gesteund door een meerderheid van de Britse kiezer.

Om uit te leggen hoe dit kan een fictief rekenvoorbeeld. Een land met 100 districten met ieder 100.000 kiezers. Je partij wint in 51 ervan met 1 stem meer dan de helft. Dat zijn dan 2.550.051 (50.001 x 51) stemmen. In de andere 49 verliest je partij grof en haal je bijvoorbeeld maar 20 procent van de stemmen. Dat zijn er 980.000 (20.000 x 49). In totaal heb je dan 3.530.051 stemmen, net iets meer dan 35%. Als we met deze kennis eens kijken naar de laatste Provinciale Statenverkiezingen in Nederland, wat zou dat dan betekenen als dit landelijke verkiezingen waren? Dat zou betekenen dat de Boer Burger Beweging een absolute meerderheid zou hebben behaald. De partij behaalde bijna overal de meeste stemmen. Maar van alle kiesgerechtigden bracht net geen 23% de stem uit op deze partij. Ik weet niet of dit de kant is die we op moeten. Of eigenlijk weet ik het wel: die kant moeten we niet op.

“Als er in je kiesdistrict iets gebeurt dat kiezers in hun wezen raakt, dan maakt het niet uit of je in de oppositie of coalitie zit. Dan sta je op en zeg je: ‘Dit gaat zo niet langer’,” aldus Omtzigt. Op de vraag wat de twee belangrijkste speerpunten van zijn partij zijn, antwoordt Omtzigt: “De bestuurscultuur, waar ik al zolang op hamer. De noodzaak om een goed bestuur terug te brengen in Nederland.” Daarmee kom ik bij het belangrijkste. Goed bestuur zit niet in structuren en zeker niet in de manier waarop we onze volksvertegenwoordigers kiezen. Goed bestuur is een kwestie van cultuur. Cultuur zit in de mensen die zich kandidaat stellen en die worden gekozen. Als je alleen opkomt ‘voor iets dat mensen in hun wezen raakt’ als het je buren zijn, laat je dan niet zien dat je uit het verkeerde hout bent gesneden? Dat je cultureel gemankeerd bent?

Een democratische structuur, of die haar vertegenwoordigers nu zoals wij nu doen via evenredige vertegenwoordiging kiest of via een districtenstelsel zoals Omtzigt lijkt te willen, staat of valt bij de mensen die de functie volksvertegenwoordiger vervullen. De laatste twintig jaar piept en kraakt ons democratische systeem in haar voegen terwijl de huidige structuur een jaar of tachtig goed heeft gefunctioneerd. Het begon echter al eerder fout te gaan en dat lag en ligt niet aan ons democratische bestel, maar aan het wereldbeeld dat de laatste veertig jaar dominant is: “Het verlies aan autonomie in combinatie met een kafkaiaanse regelgeving is geen toeval, maar een structureel gevolg van het neoliberale mensbeeld, dat uitgaat van het idee dat iedereen uit is op eigen voordeel en niemand echt te vertrouwen valt[1],” met deze woorden beschrijft Paul Verhaeghe dit wereldbeeld in zijn boek Onbehagen. Dat mensbeeld kantelen, daar wat aan doen, dat gaat de bestuurscultuur veranderen. Daarvoor is een districtenstelsel niet nodig. Sterker nog, het is verspilde moeite want in landen met een districtenstelsel zoals de Verenigde Staten, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk ervaren de burgers hetzelfde ‘verlies aan autonomie in combinatie met kafkaiaanse regelgeving.


[1] Paul Verhaeghe, Onbehagen, pagina 153

Uitgelicht

Het frame van Vandebron

Midden augustus kondigde energieleverancier Vandebron aan dat het mensen met zonnepanelen een extra heffing gaat opleggen. De financieel directeur Kim Verdouw zei hierover: “Dit besluit is even slikken, maar we denken dat als je de kosten op de juiste plek neerlegt, daar op den duur ook nieuwe innovatie ontstaat. Het alternatief is om de kosten te blijven verdelen; maar dan krijg je dus dat de buurvrouw zonder panelen betaalt voor de buurvrouw met panelen. Dat vinden wij oneerlijk”  Ze zet hier ‘haves’ tegenover ‘havenots’ en als een nobele ridder wil ze opkomen voor de belangen van de ‘havenots’. Een leuk frame maar klopt het?

Dat het frame succesvol is blijkt uit het Commentaar van hoofdredacteur Pieter Klok in de Volkskrant. Klok bekritiseert de uitspraak van Verenigd Links-leider Timmermans dat klimaatrechtvaardigheid en sociale rechtvaardigheid hand in hand gaan. Klok: “Het jongste voorbeeld hiervan is de salderingsregeling bij de zonnepanelen. Hierdoor kunnen Nederlanders met zonnepanelen hun stroom altijd tegen een gunstige prijs verkopen. Om dit te bekostigen moet de energierekening van Nederlanders zonder zonnepanelen omhoog. Dat is niets anders dan een subsidiestroom van arm naar rijk.” En: “Toen het kabinet de salderingsregeling wilde afschaffen stemden GroenLinks en de PvdA tegen. De regering moet alles op alles zetten om zoveel mogelijk zonnepanelen op daken te krijgen, was de redenering, het afschaffen van de salderingsregeling leidde tot minder zonnepanelen en was dus niet verstandig. Dat de salderingsregeling sociaal zeer onrechtvaardig is, was van ondergeschikt belang.”

Nu even terug in de tijd. Die salderingsregeling werd in het leven geroepen om het leggen van zonnepanelen aantrekkelijk te maken voor particulieren. Die waren prijzig en met die regeling werd het aantrekkelijker om ze te leggen. Die zonnepanelen moeten een bijdrage leveren aan het uitstootvrij maken de energie van voorziening en het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Die regeling werd in 2004 ingevoerd.

De regeling houdt in dat een overschot aan stoom dat op een zonnig moment wordt opgewekt verrekend mag worden met afgenomen stroom op momenten dat de zon niet schijnt. Omdat ‘stroom’ een markt is van vraag en aanbod, is de stroom die een panelenbezitter afneemt, duurder dan de stroom die hij levert. Als de zon bij jouw panelen schijnt, schijnt ze immers ook op die van de buurman. Op momenten dat de zon veel schijnt is er daarom een veel groter aanbod aan stroom en daalt de prijs en wordt soms wel negatief. Schijnt de zon niet, dan is er een tekort aan stroom en stijgt de prijs. Voor de panelenbezitter  maakt dat niets uit want die kan die dure stroom wegstrepen tegen de geleverde goedkope aan het net geleverde ‘zonnestroom’. Daarop maakt een stroombedrijf zoals Vandebron dus verlies en dat verlies compenseren ze door de prijs die mensen zonder panelen moeten betalen, te verhogen. Die zijn daarmee de klos en dat is oneerlijk. Bijzonder oneerlijk omdat het vaak de mensen met een laag inkomen zijn die deze hoge prijs moeten betalen. Zij kunnen geen zonnepanelen betalen. Vandebron gaat dit nu dus ‘rechttrekken’ door aan de panelenbezitters een heffing op te leggen en de verwachting is dat andere energieleveranciers dat ook gaan doen. Ik begrijp de verontwaardiging hierover.

Dus het frame klopt? Als dit het enige was dan klopte het frame. De werkelijkheid is echter zelden zo simpel als het op het eerste gezicht lijkt. Wat de stroombedrijven knap doen, daarin bijgestaan door verschillende economen, is er een verhaal van maken waar jij (geen zonnepanelen) tegenover mij (wel zonnepanelen) komt te staan. Het probleem ligt echter niet bij jou en ook niet bij mij. Het probleem ligt bij die energiebedrijven en netbeheerders. Dat zoiets zou gaan gebeuren, was al vanaf het begin bekend. En dat begin ligt al meer dan twintig jaar terug in de tijd. Al die tijd hebben die bedrijven vrolijk geld opgestreken en verdeeld onder hun aandeelhouders. Wat ze niet hebben gedaan, is hierop geanticipeerd.

Geanticipeerd door te investeren in energie opslag, batterijen, in een ‘betonnen blokkentoren’ in een stuwmeer, waterstofproductie of op welke manier dan ook. Ze hebben zelfs veel te laat en veel te weinig geïnvesteerd in het aanpassen van het elektriciteitsnet. Allemaal zaken die je van een bedrijf zou verwachten maar die niet en veel te laat hebben opgepakt. Ze hebben het spaak laten lopen en nu kijken ze naar jou en mij als belastingbetaler om hen daarbij te helpen. Die moet het subsidiëren zo dat ze worden ‘gestimuleerd’ om snel in opslag van energie te investeren zoals de netbeheerders betogen.

Ze hebben er duidelijk blijk van gegeven dat ze geen ondernemers zijn want ze innoveren niet. Ze gaan pas ‘innoveren’ als ze ervoor betaald krijgen. Zie het betoog van Verdouw en de netbeheerders. Dit terwijl het verlies aan geld door die salderingsregeling hen tot innoveren had moeten aanzetten. En als je niet zonder de overheid kunt, dan is er een goede reden om het zonder ‘bedrijven’ te doen.

Er is nog een tweede goede reden om het zonder bedrijven te doen. Bij wie je je stroom afneemt en hoe ‘groen, grijs , paars of blauw’ die ook is, maakt niets uit. Alle stroom zit op hetzelfde net waarop een constante spanning moet staan. Ik kan niet zien of de stroom die ik gebruik opgewekt is door mijn ‘stroombedrijf’. Dat zou alleen kunnen als ieder stroombedrijf een eigen netwerk had. Dat is gelukkig niet het geval. Gelukkig niet omdat er dan net zoveel stroomnetten moeten zijn als er leveranciers zijn en dat zou een enorme verspilling zijn. Dat ene netwerk is eigendom van verschillende ‘netbeheerders’. In een dergelijke situatie is het niet aantrekkelijk om te investeren in energie opslag. Immers als bedrijf A investeert in opslag, dan stijgen de kosten van bedrijf A. De baten, een stabielere stroomvoorziening, komen echter ook ten goede aan alle andere stroombedrijven. Die trekken ook de opslag van bedrijf A leeg. Een tweede goede reden om het ‘zonder bedrijven’ te doen.

Iets voor de komende verkiezingen!